voor zijn mond. Hij haalde adem. “Dat zal het moreel veel goed doen,” zei hij. “Als iedereen in New York thuis blijft dan vallen de terroristen misschien wel Philadelphia aan.”
Hoofdstuk 8
05:45 uur
Baltimore, Maryland – ten zuiden van de Fort McHenry Tunnel
Eldrick stond in zijn eentje, ongeveer tien meter van het busje vandaan. Hij had zojuist weer overgegeven. Het was alleen nog maar wat maagzuur en bloed. Het bloed maakte hem ongerust. Hij was nog steeds duizelig, koortsachtig en rood aangelopen maar er was niets meer in zijn maag, de misselijkheid was bijna weg. Het allerbeste was dat hij eindelijk uit het busje was.
Ergens aan de vervuilde horizon werd de hemel lichter met een bleke, geelachtige kleur. Hier beneden was het nog donker. Ze stonden geparkeerd op een verlaten parkeerplaats langs een troosteloze oever. Twintig verdiepingen boven hun hoofden was een viaduct. Dichtbij hen was een industrieel gebouw van bakstenen met twee schoorstenen. De ramen waren alleen nog maar zwarte gaten, net als dode ogen. Om het hele gebouw was een hek met prikkeldraad en waarschuwingsborden om de tien meter: VERBODEN TOEGANG. Er was een gat in het hek dat duidelijk zichtbaar was. De omgeving van het gebouw was overwoekerd met onkruid en struiken.
Hij keek naar Ezatullah en Momo. Ezatullah haalde een grote sticker met het logo van Wasserij Dun-Rite van het busje. Hij droeg het naar de oever en gooide het in het water. Daarna kwam hij terug en haalde de andere er ook af. Eldrick had zich niet gerealiseerd dat de stickers eraf gehaald konden worden. Ondertussen zat Momo met een schroevendraaier geknield voor het busje. Hij haalde de oude nummerplaat eraf en verving het door een nieuwe. Daarna deed hij hetzelfde met de nummerplaat aan de achterkant.
Ezatullah maakte een gebaar naar het busje. “Voilà!” zei hij. “Een totaal andere auto. Probeer me nu maar eens te vangen, Uncle Sam.” Ezatullahs gezicht was felrood en zweterig. Hij had een piepende ademhaling en zijn ogen waren bloeddoorlopen.
Eldrick keek naar de omgeving. Ezatullahs fysieke staat had hem op een idee gebracht. Het idee flitste door zijn gedachten, het verscheen en verdween in een oogwenk. Het was de veiligste manier van denken. Mensen konden gedachten lezen door iemands ogen.
“Waar zijn we?” vroeg hij.
“Baltimore,” zei Ezatullah. “Nog een van jullie geweldige Amerikaanse steden. En een prettige plek om te wonen, kan ik me voorstellen. Lage criminaliteit, mooie natuur, en de inwoners zijn allemaal gezond en rijk, iedereen is jaloers op hen.”
’s Nachts had Eldrick geijld. Hij was een paar keer bewusteloos geraakt. Daarom had hij geen enkel besef van tijd of plaats, maar dat ze zo ver gekomen waren daar had hij geen idee van.
“Baltimore? Waarom zijn we hier?”
Ezatullah haalde zijn schouders op. “We zijn op weg naar onze nieuwe bestemming.”
“Is het doel hier?”
Nu glimlachte Ezatullah. De lach leek misplaatst op zijn door straling vergiftigde gezicht. Hij leek de dood zelf wel. Met een bevende hand gaf hij Eldrick een vriendelijke klap op de schouder.
“Het spijt me dat ik boos op je was, broeder. Je hebt goed werk verricht. Je hebt alles geleverd wat je beloofd had. Met de wil van Allah, hoop ik dat dit de dag is dat je naar het paradijs vertrekt. Maar niet met mijn hulp.”
Eldrick staarde alleen maar naar hem.
Ezatullah schudde zijn hoofd. “Nee. Niet Baltimore. We reizen richting het zuiden om een aanslag te plegen die de lijdende massa’s wereldwijd veel plezier zal doen. We duiken het hol van de Duivel zelf binnen en hakken het hoofd van het beest met eigen handen af.”
Eldrick voelde een koude rilling door zijn hele bovenlichaam gaan. Zijn armen kregen plotseling kippenvel. Hij merkte dat zijn shirt helemaal nat was van zijn zweet. Hij was helemaal niet blij met wat hij hoorde. Als ze richting het zuiden reden en ze waren nu in Baltimore dan was de volgende stad…
“Washington,” zei hij.
“Ja.”
Ezatullah glimlachte weer. Nu was de glimlach glorieus, als van een heilige die aan de poorten van de hemel stond en klaar was om toe te treden.
“Doodt het hoofd en het lichaam volgt.”
Eldrick kon het in de ogen van Ezatullah zien. De man had zijn verstand verloren. Misschien kwam het door de ziekte of misschien door iets anders maar hij kon niet meer helder denken. De hele tijd was het plan geweest om het materiaal te stelen en het busje naar de South Bronx te brengen. Het was een gevaarlijke klus, bijna onmogelijk om uit te voeren maar het was hen gelukt. En nu had degene die de leiding had het plan veranderd of erover gelogen vanaf het begin. Nu waren ze onderweg naar Washington in een radioactief busje. En waarvoor? Ezatullah was een ervaren jihadi. Hij moest toch weten dat waar hij op zinspeelde onmogelijk was. Wat ze ook van plan waren, Eldrick wist dat ze absoluut geen kans hadden. Hij zag het voor zich, het busje doorzeefd met kogelgaten, driehonderd meter van het hek van het Witte Huis, het Pentagon of het Capitool.
Dit was geen zelfmoordmissie. Het was helemaal geen missie. Het was een politiek statement.
“Maak je geen zorgen,” zei Ezatullah. “Wees blij. Je bent uitverkoren en krijgt de hoogste eer. Het zal ons lukken, ook al kun je het je nu niet voorstellen. En hoe, dat zal je tegen die tijd duidelijk worden.” Hij draaide zich om en opende de schuifdeur aan de zijkant van het busje.
Eldrick keek naar Momo. Hij was bijna klaar met de nummerplaat aan de achterkant van het busje. Momo had al een tijdje niet gesproken. Hij voelde zich waarschijnlijk ook niet goed.
Eldrick deed een stap naar achteren, toen nog één. Ezatullah was bezig met iets in het busje. Hij stond met de rug naar Eldrick toe gedraaid. Het grappige van dit moment was dat een kans als deze zich misschien nooit meer zou voordoen. Eldrick stond op een enorme open plek en niemand keek naar hem.
Eldrick had op school atletiek gedaan en hij was een goede hardloper. Hij herinnerde zich het publiek in 168th Street Armory, in Manhattan, de score op het grote bord, de zoemer die afging. Hij herinnerde zich die knoop in zijn maag net voor een wedstrijd en de ongelooflijke snelheid op de nieuwe atletiekbaan, als een slanke zwarte gazelle, hoe hij zich afzette, zijn ellebogen hoog, en hij zo snel rende dat het een droom leek.
In al die jaren daarna had Eldrick nooit meer zo snel gerend als toen. Maar misschien, met een laatste uitbarsting van energie en een ‘alles of niets’-houding, kon hij even snel rennen als toen. Twijfelen had geen zin en er langer over nadenken ook niet.
Hij draaide zich om en begon te rennen.
Een seconde later hoorde hij Momo’s roepen: “EZA!”
Toen iets in Farsi.
Het verlaten gebouw lag vlak voor hem. De misselijkheid kwam keihard terug. Hij kokhalsde, bloed spatte op zijn hemd, maar hij bleef doorrennen. Hij was al buiten adem. Hij hoorde een klik die klonk als een nietmachine. Het echode vaag tegen de muren van het gebouw. Ezatullah was aan het schieten, natuurlijk. Zijn revolver had een geluiddemper.
Een scherpe steek ging door Eldricks rug. Hij viel op de grond en schaafde zijn armen op het kapotte asfalt. Nog geen seconde later, echode nog een schot door het gebouw heen. Eldrick stond op en bleef rennen. Het hek was vlak voor hem. Hij draaide en ging voor het gat in het hek. Er trok opnieuw een steek door hem heen. Hij viel naar voren maar hield zich vast aan het hek. Alle energie leek uit zijn benen te vloeien. Hij hing daar, zichzelf omhooghoudend met een doodsgreep.
“Ga door,” maande hij zichzelf aan. “Ga door.”
Hij viel op zijn knieën, duwde het kapotte hekwerk opzij en kroop door het gat. Hij lag in hoog gras. Hij stond op, wankelde een paar stappen vooruit, struikelde over iets wat hij niet kon zien en rolde naar beneden van een soort dijk. Hij probeerde niet om te stoppen. Hij gebruikte de val om de bodem te kunnen bereiken.
Hij kwam tot stilstand, zwaar ademend. De pijn in zijn rug was onwerkelijk. Zijn gezicht lag in de modder. Het was nat en modderig aan de oever van de rivier. Hij kon zo het donkere water in rollen, als hij wilde. Maar in plaats daarvan kroop hij dieper in de bosjes. De zon was nog