Ze werd weer onder getrokken, dit keer langzaam genoeg om eindelijk haar ogen open te doen en de overblijfselen van alle grote gebouwen te zien. Ze zag vele lichamen in het water drijven, als vissen, lichamen wiens levenloze uitdrukkingen ze onmiddellijk uit haar hoofd probeerde te zetten.
Dierdre wist niet hoeveel tijd er was verstreken toen ze weer boven kwam, deze keer voorgoed. Ze was sterk genoeg om zich tegen de laatste, zwakke golf te verzetten toen die haar weer onder probeerde te trekken, en met een laatste schop wist ze boven te blijven. Het water uit de haven was ver landinwaarts gespoeld, en het kon nergens meer heen. Niet lang daarna voelde Dierdre hoe ze aanspoelde op een drassig veld. Het water trok zich terug naar de zee en liet haar eindelijk met rust.
Dierdre lag op haar buik, haar gezicht in het drassige gras, kreunend van de pijn. Haar longen deden pijn, maar ze haalde diep adem en ze koesterde elke ademtocht. Ze slaagde erin om haar hoofd te draaien, om over haar schouder te kijken, en tot haar afschuw zag ze dat waar ooit een geweldige stad had gelegen, nu niets anders te zien was dan zee. Ze zag alleen nog het hoogste deel van de klokkentoren, die enkele meters boven het wateroppervlak uit stak.
Compleet uitgeput liet Dierdre zich gaan. Ze liet haar gezicht tegen de grond vallen, liet zich overspoelen door de pijn. Ze kon niet bewegen, zelfs al zou ze het willen.
Elke seconden later sliep ze, nauwelijks levend, op een verlaten veld in een uithoek van de wereld. Maar ze leefde nog.
“Dierdre,” klonk een stem, en ze voelde een zacht duwtje.
Dierdre deed haar ogen open, en zag tot haar verbazing dat de zon al onder ging. IJskoud, haar kleren nog steeds nat, probeerde ze zich te oriënteren. Ze vroeg zich af hoe lang ze daar had gelegen, of ze echt nog leefde. Toen voelde ze de hand weer, die zachtjes tegen haar schouder duwde.
Dierdre keek op. Daar zag ze, tot haar immense opluchting, Marco. Hij leefde nog. Ze was dolblij. Hij zag er verslagen uit, verwilderd, te bleek. Hij zag eruit alsof hij honderd jaar ouder was. Maar hij leefde nog. Op de één of andere manier had hij het overleefd.
Marco knielde naast haar. Hij glimlachte, maar zijn ogen waren somber en glommen niet meer met de levenslust die ze eerder had gezien.
“Marco,” antwoordde ze zwakjes, en ze schrok van hoe schor haar eigen stem was.
Ze zag een snee op de zijkant van zijn gezicht, en bezorgd strekte ze haar arm naar hem uit.
“Je ziet er net zo slecht uit als dat ik me voel,” zei ze.
Hij hielp haar omhoog en ze krabbelde overeind, haar lichaam verwoest door de pijn van alle kneuzingen en blauwe plekken, de krassen en sneeën op haar armen en benen. Maar terwijl ze haar ledematen testte, merkte ze dat er in ieder geval niets gebroken was.
Dierdre haalde diep adem en zette zich schrap terwijl ze zich omdraaide en achter zich keek. Het was een nachtmerrie: haar geliefde stad was weg, nu versmolten met de zee, en het enige dat nog zichtbaar was, was een klein deel van de klokkentoren. Daar voorbij, aan de horizon, zag ze een vloot van zwarte Pandesiaanse schepen die steeds verder landinwaarts voeren.
“We kunnen hier niet blijven,” zei Marco op dringende toon. “Ze komen.”
“Waar kunnen we heen?” vroeg ze. Ze voelde zich hopeloos.
Marco staarde haar aan. Hij wist het duidelijk ook niet.
Dierdre staarde naar de ondergaande zon en probeerde na te denken. Haar bloed bonkte in haar oren. Iedereen die ze kende, iedereen waar ze van hield, was dood. Ze had het gevoel dat ze niets meer had om voor te leven, dat ze nergens meer heen kon. Waar moest je heen als je thuisstad vernietigd was? Wanneer je door het gewicht van de wereld werd verpletterd?
Dierdre sloot haar ogen en schudde verdrietig haar hoofd. Ze wenste dat het allemaal weg ging. Haar vader, wist ze, was daar ergens, dood. Zijn soldaten waren allemaal dood. Mensen die ze haar hele leven al kende waren dood, allemaal dankzij die Pandesiaanse monsters. Nu was er niemand meer om hen tegen te houden. Wat voor reden was er nog om door te gaan?
Dierdre barstte in huilen uit. Ze dacht aan haar vader en liet zich op haar knieën vallen. Ze voelde zich verwoest. Ze huilde en huilde. Ze wilde hier zelf sterven. Ze wenste dat ze wel was dood gegaan, en vervloekte de hemel voor het feit dat ze haar in leven hadden gelaten. Waarom was ze niet gewoon verdronken in die vloedgolf? Waarom was ze niet gewoon vermoord met de anderen? Waarom was ze vervloekt met het leven?
Ze voelde een troostende hand op haar schouder.
“Het is goed, Dierdre,” zei Marco zachtjes.
Dierde schrok op, beschaamd.
“Sorry,” zei ze snikkend. “Het is gewoon dat… mijn vader… Nu heb ik niets meer.”
“Je bent alles kwijt geraakt,” zei Marco. Zijn stem klonk ook zwaar. “Ik ook. Ik wil ook niet verder gaan. Maar we moeten. We kunnen hier niet blijven liggen en sterven. Dat zou oneervol zijn. Het zou alles waar ze voor hebben gevochten ten schande brengen.”
In de lange stilte die volgde trok Dierdre zichzelf langzaam overeind. Ze besefte dat hij gelijk had. En terwijl ze in Marco’s bruine ogen keek, die ogen die haar meelevend aankeken, besefte ze dat ze wel iemand had. Ze had Marco. Ze had ook de geest van haar vader die over haar waakte en haar sterk hield.
Ze dwong zichzelf om haar verdriet van zich af te schudden. Ze moest sterk zijn. Haar vader zou willen dat ze sterk was. Zelfmedelijden, besefte ze, zou niemand helpen. En haar dood ook niet.
Ze staarde naar Marco, en toen zag ze meer dan medeleven—ze zag ook liefde in zijn ogen.
Nauwelijks bewust van wat ze deed, leunde Dierdre met een bonzend hart naar voren en ontmoette Marco’s lippen in een onverwachte kus. Ze voelde hoe ze naar een andere wereld werd getransporteerd, en eventjes waren al haar zorgen verdwenen.
Ze trok zich langzaam terug en staarde hem geschokt aan. Marco leek net zo verrast als zij. Hij pakte haar hand vast.
Op dat moment voelde ze hoe ze weer hoop kreeg. Ze kon weer helder nadenken—en toen bedacht ze iets. Er was iemand waar ze heen konden.
Kyra.
Dierdre werd overspoeld door een plotselinge golf van hoop.
“Ik weet waar we heen moeten,” zei ze opgewonden.
Marco keek haar vragend aan.
“Kyra,” zei ze. “We kunnen haar vinden. Ze zal ons helpen. Waar ze ook is, ze vecht. We kunnen ons bij haar aansluiten.”
“Maar hoe weet je dat ze nog leeft?” vroeg hij.
Dierdre schudde haar hoofd.
“Dat weet ik niet,” antwoordde ze. “Maar Kyra overleeft alles. Ze is de sterkste persoon die ik ooit heb ontmoet.”
“Waar is ze?” vroeg hij.
Dierdre dacht na en herinnerde zich de laatste keer dat ze Kyra had gezien. Ze was naar het noorden gereden, naar de Toren.
“De Toren van Ur,” zei ze.
Marco keek haar verrast aan; en toen verscheen er een sprankje optimisme in zijn ogen.
“De Wachters zijn daar,” zei hij. “En de andere krijgers. Mannen die met ons kunnen vechten.” Hij knikte, opgewonden. “Een goede keus,” voegde hij toe. “We zijn veilig in die toren. En als je vriendin daar is, is dat alleen maar beter. Het is een dag lopen vanaf hier. Laten we gaan. We moeten snel zijn.”
Hij nam haar hand, en zonder nog een woord te zeggen gingen ze op weg, Dierdre gevuld met een nieuw optimisme. Ze liepen het bos in, met als volgende bestemming de Toren van Ur aan de horizon.
HOOFDSTUK DRIE
Kyra zette zich schrap terwijl ze een veld van vuur in liep. De vlammen resen naar de hemel en daalden toen net zo snel weer. Ze veranderden van kleur en streelden haar terwijl ze met gespreide armen door de vuurzee liep. Zo voelde intensiteit van de vlammen, voelde hoe ze haar omhulden, hoe ze haar omhelsden. Ze wist dat ze de dood tegemoet liep, en toch kon ze geen andere kant op lopen.
En toch voelde ze op de één of andere manier geen