een formele uitnodiging. Dit betekende een zekere dood.
De bediende wierp zichzelf met zijn gezicht naar beneden op de grond, en Ra staarde vol walging op hem neer.
“Dood hem,” beval hij.
Onmiddellijk stormden een aantal van zijn soldaten naar voren en grepen de man vast. Ze sleurden hem mee, en hij schreeuwde: “Wacht, mijn geweldige Heer! Ik heb dringend nieuws—nieuws dat u onmiddellijk moet horen!”
Ra liet de man meevoeren. Het nieuws kon hem niet schelen. De man bleef zich verzetten, tot hij uiteindelijk, toen de deur op het punt stond gesloten te worden, schreeuwde:
“Duncan is ontsnapt!”
Ra schrok en hief abrupt zijn rechterhand. Zijn mannen stopten en hielden de boodschapper bij de deur vast.
Ra probeerde het nieuws te verwerken. Hij ging staan en haalde diep adem. Hij ging de ivoren treden af en schreed door de kamer, zijn gouden laarzen echoënd door de ruimte. Met elke stap kon Ra de woede in zich voelen stijgen. De spanning was te snijden toen hij uiteindelijk halt hield voor de boodschapper.
“Vertel het me nog eens,” beval Ra in zijn duistere, onheilspellende stem.
De boodschapper trilde van angst.
“Het spijt me heel erg, mijn grote en heilige Opperste Heer,” zei hij met een bevende stem, “maar Duncan is gevlucht. Iemand heeft hem uit de kerker bevrijd. Onze mannen achtervolgen hem momenteel door de hoofdstad!”
Ra voelde zijn gezicht warm worden. Het vuur brandde in hem. Hij balde zijn vuisten. Hij zou het niet toelaten. Hij zou niet toelaten dat hij van zijn laatste stukje bevrediging werd beroofd.
“Bedankt voor het brengen van dit nieuws,” zei Ra.
Ra glimlachte, en eventjes leek de boodschapper te ontspannen, en verscheen er een glimlach op zijn gezicht.
Ra beloonde hem. Hij deed een stap naar voren en legde langzaam zijn handen rond de nek van de man. Toen begon hij te knijpen. De ogen van de man puilden uit hun kassen en hij reikte omhoog en greep Ra’s polsen—maar hij was niet in staat om zijn handen los te trekken. Ra wist dat dat hem niet zou lukken. Tenslotte was hij slechts een man, en Ra was de geweldige en heilige Ra, de Man Die Ooit Een God Was.
De man zakte op de grond in elkaar, dood. Maar het gaf Ra nauwelijks bevrediging.
“Mannen!” bulderde Ra.
Zijn commandanten gingen in formatie staan en keken hem angstig aan.
“Blokkeer elke uitgang van de stad! Zet elke soldaat die we hebben in om die Duncan te vinden. En als je dan toch bezig bent, dood alle mannen, vrouwen en kinderen in Andros. GA!”
“Jawel, Opperste Heer!” antwoordden de mannen in koor.
Ze stormden de kamer uit, struikelend over elkaar, en haastten zich om hun meester te gehoorzamen.
Ra draaide zich om, ziedend van woede, en haalde diep adem. Hij liep door de nu lege kamer en ging een breed balkon op, dat uitzicht bood over de stad.
Ra stapte naar buiten en voelde de frisse lucht op zijn huid terwijl hij de chaotische stad observeerde. Zijn soldaten, zag hij tot zijn genoegen, hadden het grootste gedeelte van de stad bezet. Hij vroeg zich af waar Duncan kon zijn. Hij had bewondering voor hem, dat moest hij toegeven; misschien herkende hij zelfs iets van zichzelf in hem. En toch zou Duncan moeten leren wat de gevolgen waren wanneer je de geweldige Ra boos maakte. Hij zou leren om de dood op gracieuze wijze te accepteren. Hij zou leren zich te onderwerpen, net als de rest van de wereld.
Er rees geschreeuw op, en Ra keek naar beneden en zag zijn mannen hun zwaarden en speren trekken en nietsvermoedende mannen en vrouwen en kinderen in de rug steken. Bloed stroomde door de straten. Ra zuchtte tevreden. Al deze Escaloniten zouden het leren. Waar hij ook heen ging, het was overal hetzelfde, in elk land dat hij veroverde. Ze zouden boeten voor de zondes van hun commandant.
Het geluid van de schreeuwende mensen werd ineens overstemd door een ander geluid dat Ra uit zijn mijmering deed opschrikken. Hij kon niet begrijpen wat het was, of waarom het hem zo verontrustte. Het was een laag, diep gerommel, als onweer.
Net toen hij zich begon af te vragen of hij het wel echt had gehoord hoorde hij het weer. Het was luider nu, en hij besefte dat het niet van beneden kwam—maar uit de lucht.
Ra keek op en tuurde verbijsterd naar de wolken. Hij hoorde het weer, en toen nog eens, en hij wist dat het geen onweer was. Het was iets veel onheilspellenders.
Terwijl hij de rollende, grijze wolken observeerde, zag Ra ineens iets dat hij nooit meer zou vergeten. Hij knipperde met zijn ogen en wist zeker dat hij het zich had ingebeeld. Maar hoe vaak hij ook weg keek, het beeld ging niet weg.
Draken. Een hele zwerm.
Ze kwamen recht op Escalon af, met uitgestrekte klauwen en geheven vleugels, en spuwden vuur. En ze vlogen recht op hem af.
Voor hij het kon verwerken werden honderden van zijn soldaten verrast door de vlammen. Anderen schreeuwden het uit terwijl de draken hen aan stukken scheurden.
Terwijl hij daar stond, verdoofd door paniek en ongeloof, zag hij hoe een enorme draak zijn zinnen op hem zette. Hij strekte zijn klauwen en dook recht op het balkon af.
Een moment later beukte de draak dwars door het balkon, en miste Ra op een haartje. Ra voelde de stenen onder zijn voeten wegzakken.
Een seconde later voelde hij hoe hij viel. Hij maaide schreeuwend met zijn armen terwijl hij op de grond af stortte. Hij had gedacht dat hij onaanraakbaar was, groter dan hen allemaal.
Maar de dood had hem uiteindelijk toch gevonden.
HOOFDSTUK ZES
Kyle zwaaide met zijn staf en gaf alles dat hij had, wankelend van de uitputting. Hij vocht tegen de Pandesiaanse soldaten en de trollen die van alle kanten op hem afkwamen. Hij haalde links en rechts mannen en trollen onderuit, hun zwaarden en hellebaarden kletterend tegen zijn staf. De vonken spatten alle kant op. Hij hield zich staande, maar hij voelde de pijn diep in zijn schouders. Hij vocht al uren en was nu aan alle kanten omsingeld. Hij wist dat het er niet goed uitzag voor hem.
Eerst hadden de Pandesianen en de trollen tegen elkaar gevochten, waardoor hij vrij was geweest om te vechten tegen wie hij wilde. Maar toen ze hadden gezien hoe Kyle iedereen om zich heen uitschakelde, hadden ze beseft dat het voor hun eigen bestwil was om hun krachten te bundelen en het samen tegen hem op te nemen. De Pandesianen en de trollen waren gestopt met elkaar proberen te doden, en hadden hun zinnen op hem gezet.
Terwijl Kyle uithaalde en drie trollen naar achteren deed vliegen, slaagde een Pandesiaan erin om achter hem langs te glippen en Kyle in zijn buik te raken met zijn zwaard. Kyle schreeuwde het uit en wankelde van de pijn. Hij draaide om zijn as om het ergste te vermijden, maar hij bloedde wel. Voor hij kon pareren beukte een trol Kyle tegen zijn schouder met een knuppel, waardoor Kyle’s staf uit zijn hand vloog en hij op handen en knieën terecht kwam.
De pijn schoot door zijn schouder terwijl hij probeerde op adem te komen. Voor hij zichzelf weer kon herstellen stormde er een andere trol naar voren die hem in zijn gezicht trapte, waardoor hij plat op zijn rug terecht kwam.
Een Pandesiaan stapte naar voren met een lange speer, hief hem met beide handen, en bracht hem op Kyle’s hoofd af.
Kyle, die nog niet klaar was om te sterven, rolde uit de weg en de speer boorde zich in de grond, slechts centimeters van zijn gezicht verwijderd. Hij rolde door en kwam weer overeind. Terwijl twee andere trollen aanvielen greep hij een zwaard van de grond, draaide om zijn as en stak hen allebei neer.
Er kwamen nog meer trollen dichterbij, en greep Kyle snel naar zijn staf en schakelde hen allemaal uit. Hij vocht als een dier dat in het nauw gedreven was. Hij stond daar, hijgend. Het bloed gutste uit zijn lip. Ondertussen vormden zijn tegenstanders een dikke cirkel om hem heen. Ze kwamen steeds dichterbij en hadden bloed in hun ogen.
De pijn in zijn buik en schouder was ondraaglijk. Kyle probeerde het te negeren en deed zijn best zich te concentreren. Hij wist dat de dood onvermijdelijk was, en het enige dat hem troost bood was het feit dat hij Kyra had kunnen redden. Dat was het allemaal waard, en hij