VIJF
Oliver knipperde met zijn ogen, verbijsterd door wat hij zag. In tegenstelling tot het stoffige, met spinnenwebben beklede deel van de fabriek aan de andere kant van de mechanische muur, was deze kant licht en warm, glimmend, schoon en bruisend van het leven.
“Heb je het koud?” vroeg Armando. “Je ziet eruit of je door de regen hebt gelopen.”
Olivers blik ging weer naar de uitvinder. Hij was geschokt dat hij nu echt oog in oog stond met zijn held. De seconden gingen voorbij, maar hij stond met zijn mond vol tanden.
Oliver probeerde te zeggen, “Dat klopt,” maar het enige geluid dat uit zijn keel kwam was een soort verward gekreun.
“Kom, kom,” zei Armando. “Ik maak wat warms te drinken voor je.”
Hoewel hij onmiskenbaar de Armando uit zijn uitvindersboek was, had de tijd haar sporen nagelaten op zijn gezicht. Oliver maakte snel wat berekeningen in zijn hoofd; hij wist uit zijn uitvindersboek dat Armando’s fabriek tijdens de Tweede Wereldoorlog operationeel was en dat Armando zelf nauwelijks twintig jaar oud was geweest in de hoogtijdagen van de fabriek. Dat betekende dat hij nu al in de negentig moest zijn! Toen zag hij voor het eerst dat Armando een wandelstok had om zijn fragiele lichaam te ondersteunen.
Oliver volgde Armando door de fabriek. In het schemerige licht kon hij niet zien wat de grote schimmige vormen om hem heen precies moesten voorstellen, hoewel hij vermoedde dat het meer van Armando’s glorieuze uitvinden waren. Werkende uitvindingen, in tegenstelling tot de machines aan de andere kant van de mechanische muur.
Ze gingen een hal in en Oliver kon nog steeds niet geloven dat dit echt was. Hij bleef verwachten dat hij elk moment wakker kon worden en ontdekken dat dit een droom was, veroorzaakt door de klap die hij tegen zijn hoofd had gehad.
Wat alles nog fantastischer en onwerkelijker maakte voor Oliver, was de fabriek zelf. Die was ontworpen als een konijnenheuvel, een labyrint met deuren en welvingen en gangen en trappen, die allemaal uitkwamen in de grote fabriekshal. Zelfs toen hij de vorige dag helemaal om de fabriek heen was gelopen, was hem niets bijzonders in de architectuur opgevallen, geen tekenen van externe trappen en dergelijke. Maar de fabriek zelf was zo enorm, redeneerde hij, dat het vanaf de buitenkant gewoon een enorme bakstenen rechthoek leek. Niemand zou vanaf de buitenkant kunnen raden hoe het interieur eruitzag. En niemand zou het verwachten. Hij wist dat Armando bekend stond als absurd, maar de manier waarop deze fabriek was ontworpen was ronduit bizar!
Oliver keek om zich heen terwijl hij liep. Door een deur zag hij een grote machine die leek op het eerste computer-prototype van Charles Babbage. Aan de andere kant van een andere deur bevond zich een ruimte met een torendak, zoals in een kerk, en een mezzanine, waarop een rij gigantische messing telescopen stond, gericht op een enorm glazen raam.
Oliver volgde de trillende uitvinder, voortdurend overweldigd door wat hij zag. Hij tuurde nog een kamer in. Die was gevuld met griezelige, menselijk-uitziende automatons. In de volgende ruimte stond een complete militaire tank, waarop de meest vreemd uitziende wapens bevestigd waren.
“Let maar niet op Horatio,” zei Armando ineens. Oliver schrok op uit zijn gedachten.
Hij zocht om zich heen naar die Horatio terwijl er allerlei machines door zijn gedachten gingen die zo genoemd zouden kunnen zijn. Toen zag hij een verdrietig uitziende bloedhond in een mandje aan zijn voeten liggen.
“Zijn artritis is nog erger dan de mijne, arm beest,” vervolgde Armando. “Het maakt hem erg knorrig.”
Oliver wierp de hond een snelle blik toe. Horatio snoof even terwijl hij langsliep en krulde zich toen met een verveelde zucht weer op.
Armando hobbelde stijfjes een kleine keuken in en Oliver liep achter hem aan. Het was een bescheiden ruimte en erg rommelig; precies het soort keuken dat je zou verwachten bij een man die de afgelopen zeventig jaar had besteed aan het uitvinden van absurde machines die niet werkten.
Oliver knipperde met zijn ogen onder de flikkerende fluorescerende lampen.
“Hou je van tomatensoep?” vroeg Armando ineens.
“Uh…” zei Oliver, nog steeds te sprakeloos om daadwerkelijk iets te zeggen, om zelfs maar te bevatten dat zijn held zojuist had aangeboden om soep voor hem te maken.
“Dat vat ik op als een ja,” zei Armando met een vriendelijke glimlach.
Oliver zag hoe hij twee blikken soep tevoorschijn haalde uit een kastje waarvan het deurtje nauwelijks nog in de scharnieren hing. Toen haalde hij een apparaat uit een lade die qua ontwerp leek op een blikopener, maar zo groot was dat je twee handen nodig had om het ding te bedienen.
“Ze zeggen niet voor niets dat het niet nodig is om het wiel opnieuw uit te vinden,” zei Armando grinnikend toen hij Olivers nieuwsgierige blik zag.
Toen de blikken open waren goot Armando de soep in een pan op het kleine gasstelletje. Oliver merkte dat hij helemaal verstijfd was, niet in staat om te spreken of zelfs maar te bewegen. Hij kon alleen maar staren naar deze man, naar de echte, levende versie van zijn held. Hij moest zichzelf een paar keer in zijn arm knijpen. Maar het was echt. Hij was echt hier. Hij was echt bij Armando Illstrom.
“Ga zitten,” zei Armando terwijl hij twee kommen soep op de gammele tafel zette. “Eet.”
Oliver kon zich nog net herinneren hoe hij moest gaan zitten. Hij nam plaats en besefte dat hij zich behoorlijk vreemd voelde. Armando liet zich langzaam in de stoel tegenover hem zakken. Oliver zag de glazige blik in zijn ogen, de ouderdomsvlekken in zijn gezicht. Alle kenmerken van ouderdom. Toen Armando zijn handen op de tafel legde, zag Oliver dat zijn vingergewrichten rood en gezwollen waren van de artritis.
Olivers maag knorde toen hij de soep rook. Ondanks het feit dat hij ontzettend geschokt en verward was door alles, nam zijn honger de overhand. Voordat hij tijd had om na te denken had hij zijn lepel al gegrepen en een grote hap van de hete, smaakvolle soep genomen. Die smaakte erg lekker en voedzaam. Veel beter dan alles dat zijn ouders ooit voor hem hadden gemaakt. Hij nam nog een hap. Het kon hem niet eens schelen dat de soep zijn gehemelte verbrandde.
“Lekker?” vroeg Armando, die zijn soep een stuk rustiger at, op bemoedigende toon.
Het lukte Oliver om zich enigszins in te houden en tussen zijn monden vol soep te knikken.
“Hopelijk warm je snel op,” voegde Armando vriendelijk toe.
Oliver wist niet of Armando bedoelde dat hij snel zou opwarmen van de ijzige regen, of sociaal. Hij had niet bepaald veel gezegd sinds hij hier was aangekomen, maar hij was zo verward door de storm en toen zo verrast om Armando in levenden lijve te zien, dat zijn spraakvermogen hem volledig in de steek had gelaten!
Hij probeerde nu iets te zeggen door een van zijn brandende vragen te stellen. Maar toen hij zijn mond opendeed kwamen er geen woorden uit, alleen gegaap.
“Je bent moe,” zei Armando. “Natuurlijk. Er is een extra kamer waar je een dutje kunt doen. Ik zal wat dekens pakken, het weer is behoorlijk koud momenteel.”
Oliver knipperde met zijn ogen. “Een dutje?”
Armando knikte. “Je bent toch niet van plan die storm weer in te gaan, of wel? Volgens het laatste bericht van de burgemeester kunnen we verwachten dat we nog zeker een paar uur binnen moeten blijven.”
Voor het eerst dacht Oliver aan zijn ouders. Als ze gehoor hadden gegeven aan de instructies van de burgemeester om naar huis te gaan, wat zou er dan gebeuren als ze ontdekten dat slechts één van hun zoons van school was thuisgekomen? Hij had geen idee hoe lang hij bewusteloos in de afvalbak had gelegen, of hoeveel uren er voorbij waren gegaan terwijl hij door de wind werd meegevoerd. Zouden ze bezorgd zijn?
Toen schudde Oliver zijn zorgen van zich af. Zijn ouders hadden waarschijnlijk niet eens gemerkt dat hij weg was. Waarom zou hij de kans om in een echt bed te rusten laten schieten wanneer het enige dat hem thuis opwachtte een donkere alkoof was?
Hij keek op naar Armando.
“Dat klinkt heel fijn,” zei hij, voor het eerst in staat om een