we over alles praten.”
Hij had een betekenisvolle blik in zijn ogen. Om de een of andere reden vroeg Oliver zich af of Armando iets over hem wist, over zijn bizarre krachten, zijn visioenen en wat ze betekenden. Maar Oliver zette die gedachten snel uit zijn hoofd. Natuurlijk wist hij dat niet. Er was niets magisch aan Armando. Hij was gewoon een oude uitvinder in een vreemde fabriek, geen magiër of tovenaar.
Plotseling overvallen door vermoeidheid, kon Oliver niet eens meer helder nadenken. De storm, de stressvolle dagen van de verhuizing en een nieuwe school, het gebrek aan eten, het werd ineens allemaal te veel voor hem.
“Oké,” gaf hij toe. “Maar alleen een kort dutje.”
“Natuurlijk,” antwoordde Armando.
Oliver ging staan en wreef in zijn vermoeide ogen. Armando gebruikte zijn wandelstok om zijn fragiele lichaam overheid te helpen.
“Deze kant op,” zei Armando, gebarend naar de smalle, schemerige gang.
Oliver sjokte vermoeid achter Armando aan. Zijn lichaam voelde nu heel zwaar, alsof hij zo lang zoveel stress en ongelukkigheid had vastgehouden en zich daar nu pas van bewust werd.
Aan het einde van de gang bevond zich een vreemde houten deur die veel lager was dan een normale deur, aan de bovenzijde gewelfd, zoals de deur van een kapel. Er zat zelfs een klein raampje in, omlijst met gepolijst ijzer.
Armando deed de deur open en wenkte Oliver naar binnen. Oliver voelde een nerveuze anticipatie toen hij over de drempel stapte.
De kamer was groter dan hij verwacht had en veel netter dan de keuken. Er stond een groot bed met een zacht, wit dekbed en bijpassende kussens. Op het einde lag een extra wollen deken opgevouwen. Onder een raam met lange blauwe gordijnen stond een houten bureau met kleine oorlogsfiguurtjes. In een hoek van de kamer stond een met stof beklede stoel naast een boekenplank die vol stond met spannend uitziende avonturenverhalen.
Het zag er, in elk opzicht, uit als het soort slaapkamer dat een elfjarige jongen als Oliver zou moeten hebben in plaats van een alkoof in de koude, donkere hoek van een kale woonkamer. Hij werd ineens overspoeld door een golf van verdriet om zijn leven. Maar sterker dan dat verdriet was de dankbaarheid die hij voelde voor deze onverwachte kans om alles te ontsnappen, al was het maar voor een paar uur.
Oliver keek over zijn schouder naar Armando. “Dit is een hele mooie kamer,” zei hij. “Weet u zeker dat u het niet erg vindt als ik hier ben?”
Toen werd hij zich ineens bewust van zijn doorweekte kleren en de modder die hij naar binnen moest hebben gelopen. Maar in plaats van hem te straffen of uit te schelden – zoals zijn ouders gisteren hadden gedaan met zijn doorweekte trui – wierp Armando hem alleen een betekenisvolle glimlach toe.
“Ik hoop dat je goed slaapt en uitgerust wakker wordt,” zei hij. Toen draaide hij zich om en verliet hij de kamer.
Oliver stond daar gedurende één verbijsterend moment, alvorens het tot hem doordrong dat hij te moe was om zelfs maar overeind te blijven staan. Hij wilde nadenken over de vreemde gebeurtenissen die dag, om ze te verwerken. Hij wilde ze opnieuw beleven en ze in zijn geest te ordenen en te catalogiseren. Maar zijn lichaam wilde nu maar één ding en dat was slapen.
Dus trok hij zijn kleren uit, deed een veel te grote pyjama aan die hij in de kast vond en kroop in het bed. Het matras was comfortabel. Het dekbed was warm en rook naar verse lavendel.
Terwijl Oliver zich in het grote, warme bed nestelde, voelde hij zich veiliger dan hij zich ooit in zijn leven had gevoeld. Eindelijk had hij het gevoel dat hij ergens thuishoorde.
HOOFDSTUK ZES
Het was heel stil. Fel zonlicht verwarmde Olivers oogleden. Hij deed ze open. Er viel een straal licht tussen een kier in de gordijnen naar binnen.
Ineens herinnerde Oliver zich waar hij was. Hij ging rechtop zitten, knipperde met zijn ogen en keek rond in de slaapkamer in Armando’s fabriek. Het was allemaal echt. Hij was hier echt.
Het drong tot hem door dat het ochtend was. Zijn dutje was een diepe slaap geworden en hij was de volgende dag pas ontwaakt. Dat zou hem niet moeten verrassen; dit was het warmste, meest comfortabele bed waar hij ooit in had geslapen. Sterker nog, Armando’s fabriek voelde voor Oliver meer als thuis dan al zijn vorige huizen ooit hadden gedaan. Hij nestelde zich onder het dekbed en voelde zich gelukkig en helemaal verliefd op deze plek. Hij wilde hier nooit meer weg.
Maar zijn familie dan? vroeg Oliver zich met een groeiende angst af. Ze moesten inmiddels wel gemerkt hebben dat hij vermist was. Hij was vannacht niet thuisgekomen. Misschien dachten ze dat hij door de storm was weggeblazen. Ze moesten wel bezorgd zijn.
Hoewel die gedachte Oliver zorgen baarde, was er ook een keerzijde. Als ze écht dachten dat hij door de storm was weggeblazen, dan betekende dat misschien dat hij nooit meer naar huis hoefde…
Oliver worstelde met zijn eigen gedachten, bevangen tussen de angst dat hij hen bezorgd had gemaakt en de opwinding van de mogelijkheid die het lot hem schijnbaar geboden had. Uiteindelijk besloot hij om de kwestie met Armando te bespreken.
Als herboren na zijn nachtrust, sprong Oliver uit bed en haastte zich de kamer uit om Armando te zoeken. Hij rende door het netwerk van gangen in een poging de grote fabriekshal te vinden, waar hij vermoedde dat Armando zou zijn. Maar de fabriek was een doolhof. Deuren waarvan hij zeker wist dat hij ze de vorige dag gezien had, waren er nu niet meer. Pas toen hij de keuken vond en Horatio de doezelende bloedhond in zijn mand aantrof, lukte het hem om zich te oriënteren en te bepalen welke richting hij op moest.
Eindelijk kwam hij uit in de fabriekshal. Die was bij daglicht nog indrukwekkender dan hij in het schemerige, stormachtige licht was geweest. Hij kon nu helemaal tot aan het plafond kijken – dat net zo hoog was als dat van een kathedraal – en zag dat er meerdere mechanische vogels op de houten balken zaten. Andere vogels vlogen tussen de dakspanten door. Ze bewogen zich net als echte vogels, behalve het feit dat hun vleugels van messing waren en er rode lichtjes in hun ogen brandden. Hij zag ook vleermuizen, die ondersteboven sliepen met hun grote metalen vleugels voor hun borst gevouwen.
“Hoe in vredesnaam…?” mompelde Oliver hardop, starend naar de talloze vliegende machines boven zijn hoofd.
“Ah, Oliver, goedemorgen,” klonk Armando’s stem.
Olivers blik ging weer omlaag. Daar was Armando. Hij had over een machine gebogen gestaan en rechtte nu zijn rug. Oliver verloor onmiddellijk alle moed om hem te vragen of hij in de fabriek kon blijven.
“Heb je goed geslapen?” vroeg de oude uitvinder.
“Zeker,” zei Oliver. “Sterker nog, ik heb beter dan ooit geslapen. Maar het had alleen een dutje moeten zijn. Waarom heeft u me niet wakker gemaakt toen de storm voorbij was?”
Armando grinnikte. “Dat heb ik geprobeerd, lieve jongen, maar je sliep heel, heel diep. Ik denk dat je dat echt even nodig had.” Hij glimlachte. “Nou, ik had beloofd om je alles te vertellen over mijn fabriek en mijn leven als uitvinder, nietwaar? Wil je eerst ontbijten? Een douche? Schone kleren?”
Конец ознакомительного фрагмента.
Текст предоставлен ООО «ЛитРес».
Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.
Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги,