in het echte leven was er geen Armando om hem te begroeten. Geen bondgenoot. Geen vriend. Zelfs in zijn verbeelding was hij helemaal alleen.
*
Pas toen iedereen naar bed was en het huis in complete duisternis was gehuld, kon Oliver aan de slag met het repareren van zijn uitvindingen. Hij wilde optimistisch zijn terwijl hij futselde met de onderdelen en probeerde ze weer aan elkaar te maken. Maar het had geen zin. Het hele ding was vernietigd. Al zijn spoelen en draden waren onherstelbaar beschadigd. Hij zou helemaal opnieuw moeten beginnen.
Hij smeet de onderdelen in zijn koffer en sloeg hem dicht. Nu beide sloten kapot waren, stuiterde het kofferdeksel weer omhoog en bleef het half open staan. Oliver zuchtte diep en zakte op zijn matras in elkaar. Hij trok de deken helemaal tot over zijn hoofd.
Het moest door pure uitputting komen dat Oliver zelfs maar in slaap kon komen die nacht. Maar slapen deed hij. En terwijl hij werd meegevoerd door zijn dromen, stond Oliver weer bij het raam. Hij keek uit op de spichtige boom aan de overkant van de weg. Daar stonden de man en vrouw die hij de vorige nacht ook had gezien, hand in hand.
Oliver bonsde tegen het raam. “Wie zijn jullie?” riep hij.
De vrouw glimlachte moedwillig. Ze had een lieve glimlach; zelfs nog liever dan juffrouw Belfry.
Maar geen van beiden sprak. Ze staarden hem alleen glimlachend aan.
Oliver duwde het raam open. “Wie zijn jullie?” riep hij weer, maar deze keer werd hij overstemd door de wind.
De man en vrouw stonden daar gewoon, zwijgend, hand in hand, beide met een warme en uitnodigende glimlach op hun gezicht.
Oliver wilde door het raam naar buiten klimmen. Maar op dat moment begonnen de figuren te flikkeren en te schokken, alsof ze hologrammen waren en de lampen uitgingen. Ze begonnen te verdwijnen.
“Wacht!” riep hij. “Ga niet weg!”
Hij viel door het raam en rende over straat. Met elke stap die hij nam vervaagden ze verder.
Toen hij bij hen was, waren ze nauwelijks nog zichtbaar. Hij reikte naar de hand van de vrouw, maar zijn hand ging door de hare heen, alsof ze een geest was.
“Vertel me alsjeblieft wie jullie zijn!” smeekte hij.
De man deed zijn mond open om iets te zeggen, maar zijn stem werd overstemd door de gierende wind. Oliver begon wanhopig te worden.
“Wie zijn jullie?” vroeg hij weer, schreeuwend om boven de wind uit te komen. “Waarom houden jullie me in de gaten?”
De man en vrouw vervaagden snel. De man sprak weer en deze keer hoorde Oliver een zacht gefluister. “Je hebt een lotsbestemming…”
“Wat?” stamelde Oliver. “Wat bedoel je? Ik begrijp het niet.”
Maar voor ze nog iets konden zeggen, waren ze vervaagd. Ze waren verdwenen.
“Kom terug!” schreeuwde Oliver in het niets.
Toen, alsof ze in zijn oor fluisterde, hoorde hij de stem van de vrouw zeggen, “Je zult de mensheid redden.”
Olivers ogen gingen open. Hij lag weer in zijn bed in de alkoof, badend in het doffe, blauwe licht dat door het raam naar binnen viel. Het was ochtend. Hij voelde zijn hart hevig tekeergaan.
De droom had hem diep geraakt. Wat bedoelden ze met dat hij een lotsbestemming had? Met het redden van de mensheid? En wie waren ze eigenlijk? Verzinsels van zijn verbeelding, of iets anders? Het was allemaal te veel om te bevatten.
Naarmate de initiële schok van de droom begon te vervagen, voelde Oliver iets anders de overhand krijgen. Hoop. Ergens, diep vanbinnen, had hij het gevoel dat dit een belangrijke dag zou zijn en dat alles zou veranderen.
HOOFDSTUK VIER
Olivers goede humeur werd nog beter toen hij zich realiseerde dat zijn eerste les van de dag natuurkunde was. Dat betekende dat hij juffrouw Belfry weer zou zien. Zelfs toen hij de speelplaats overstak en basketballen ontweek waarvan hij vermoedde dat ze op zijn hoofd waren gemikt, voelde Oliver zich steeds vrolijker.
Hij bereikte de trap en gaf zich over aan de drukte terwijl de leerlingen hem als een surfer naar de derde verdieping tilden. Toen baande hij zich een weg naar de overloop en liep hij richting het klaslokaal.
Hij was er als eerste. Juffrouw Belfry was al binnen, gekleed in een grijze linnen jurk. Ze was bezig om een rij kleine modellen op haar bureau neer te zetten. Oliver zag een kleine tweedekker, een heteluchtballon, een ruimteraket en een modern vliegtuig.
“Gaat de les van vandaag over de luchtvaart?” vroeg hij.
Juffrouw Belfry schrok even; ze had duidelijk niet doorgehad dat een van haar leerlingen binnen was gekomen.
“Oh, Oliver,” zei ze stralend. “Goedemorgen. Ja, inderdaad. Ik heb het vermoeden dat jij wel het een en ander weet over dit soort uitvindingen.”
Oliver knikte. Zijn uitvindersboek bevatte een heel hoofdstuk over de luchtvaart, van de eerste ballonnen van de Franse gebroeders Montgolfier en het eerste vliegtuig ontwerp van de gebroeders Wright, tot aan ruimtevaarttechniek. Net als de rest van het boek had hij dit hoofdstuk zo vaak gelezen dat hij het meeste uit zijn hoofd wist.
Juffrouw Belfry glimlachte, alsof ze al had geraden dat Oliver een bron van kennis zou zijn over dit specifieke onderwerp.
“Je moet me misschien helpen om de fysica aan de anderen uit te leggen,” zei ze tegen hem.
Oliver ging blozend zitten. Hij haatte het om in het bijzijn van zijn klasgenoten te spreken, vooral omdat ze al vermoedden dat hij een nerd was. Het bevestigen van hun vermoedens voelde alsof hij meer liet zien dan hij wilde. Maar juffrouw Belfry had iets geruststellend. Alsof ze vond dat Olivers kennis iets was om trots op te zijn, in plaats van te bespotten.
Oliver koos een plekje voorin de klas. Als hij dan toch gedwongen werd om hardop te spreken, had hij liever niet dertig paar ogen die hem over hun schouders aanstaarden. Op deze manier zou hij zich in elk geval alleen bewust zijn van de vier andere leerlingen op de voorste rij.
Op dat moment begonnen Olivers klasgenoten naar binnen te stromen. Het werd luidruchtig in de klas. Oliver had nooit begrepen hoe het kon dat anderen zoveel te bespreken hadden. Hoewel hij eindeloos kon praten over uitvinders en uitvindingen, had hij niet de drang om over veel andere dingen te kletsen. Het verbijsterde hem altijd hoe makkelijk andere mensen met elkaar converseerden en hoeveel woorden ze verspilden aan onderwerpen die voor hem heel onbelangrijk leken.
Juffrouw Belfry begon met de les en zwaaide met haar handen in een poging iedereen stil te krijgen. Oliver had medelijden met haar. Het leek altijd een gevecht om de leerlingen zover te krijgen dat ze luisterden. En zij was zo lief en zachtaardig dat ze nooit haar stem verhief of schreeuwde, dus het kostte veel tijd om iedereen stil te krijgen. Maar uiteindelijk hield het geklets op.
“Vandaag, leerlingen,” begon juffrouw Belfry, “heb ik een probleem dat opgelost moet worden.” Ze hield een ijsstokje omhoog. “Ik vraag me af of iemand mij kan vertellen hoe ik dit kan laten vliegen.”
Er ging geroezemoes door de klas.
“Gewoon gooien!” riep iemand.
Juffrouw Belfry deed wat er werd voorgesteld. Het ijsstokje kwam zo’n zestig centimeter voor haar voeten op de grond terecht.
“Hmm, ik weet niet wat jullie ervan vinden,” zei juffrouw Belfry, “maar wat mij betreft zag dat er meer uit als vallen. Ik wil dat het vlíégt. Dat het door de lucht zeilt, in plaats van dat het op de grond valt.”
Paul, de jongen die Oliver tijdens de laatste les had getreiterd, riep de volgende suggestie. “Waarom schiet u het niet weg met een elastiekje? Zoals een katapult.”
“Dat is een goed idee,” zei juffrouw Belfry met een knikje. “Maar er is iets dat ik jullie nog niet verteld heb. Dit stokje is in werkelijkheid drie meter lang.”
“Maak