andere plek om te slapen,” zei hij. “Waar moet ik dan heen?”
“Niet mijn probleem,” antwoordde Chris, terwijl hij Oliver nog een duw gaf. “Voor mijn part slaap je bij de muizen in het keukenkastje onder de gootsteen. Maar je deelt geen kamer met mij.”
Hij zwaaide met zijn vuist in de lucht, een bedreiging die geen uitleg behoefde. Er was niets meer te zeggen. Met een diepe zucht kwam Oliver bij de muur vandaan, streek zijn gekreukelde kleren glad en sjokte weer naar beneden.
Zijn grote broer stampte achter hem aan en gaf hem nog een duw met zijn elleboog.
“Oliver zegt dat hij niet wil delen,” brulde Chris, terwijl hij langs hem heen liep.
Oliver hoorde mam, pap en Chris in de huiskamer ruziën over de slaapplaatsen. Hij vertraagde zijn pas. Hij had niet bepaald zin om verwikkeld te raken in deze discussie.
Oliver had onlangs een nieuwe omgangsstrategie geleerd voor wanneer er ruzies ontstonden. Dan stuurde hij zijn geest naar een andere plek, een soort droomwereld waar alles kalm en veilig was, waar zijn verbeelding de enige grens was. Daar ging hij nu ook heen. Hij sloot zijn ogen en stelde zich voor dat hij in een grote fabriek stond, omgeven door ongelofelijke uitvindingen. Vliegende draken van messing en koper, enorme stoommachines met draaiende tandwielen. Oliver was dol op uitvindingen, dus een grote fabriek gevuld met magische uitvindingen was precies het soort plek waar hij zou willen zijn. Alles was beter dan hier, in dit afschuwelijke huis met zijn afschuwelijke familie.
Ineens bracht de schrille stem van zijn moeder hem terug naar de realiteit.
“Oliver! Waarom doe je zo moeilijk?”
Oliver slikte en nam de laatste trede. Tegen de tijd dat hij in de woonkamer kwam, stonden ze hem met hun armen over elkaar op te wachten, met bijpassende dreigende blikken.
“Je weet dat er maar twee kamers zijn,” begon pap.
“En je maakt stampij door te zeggen dat je niet wil delen,” vervolgde mam.
“Wat moeten we dan?” voegde pap eraan toe. “We hebben het geld niet om jullie allebei een eigen slaapkamer te geven.”
Oliver wilde naar ze schreeuwen dat dit allemaal Chris’ schuld was, maar hij wist waar zijn broer toe in staat was. Chris stond daar maar chagrijnig naar hem te kijken. Er was niets wat Oliver kon doen behalve de wrede, onrechtvaardige woorden van zijn ouders over zich heen laten komen.
“Dus?” wilde mam weten. “Waar is zijne heerschap dan precies van plan om te gaan slapen?”
Chris grijnsde toen Oliver om zich heen keek. Voor zover hij kon zien was de benedenverdieping een L-vormige ruimte, bestaande uit een woonkamer die naar een soort eetkamer liep – in feite niets meer dan een hoek met een gammele tafel – met om de hoek een keuken. Er was geen extra kamer beneden.
Oliver kon het niet geloven. Al hun huizen waren verschrikkelijk geweest, maar hij had tenminste een slaapkamer gehad.
Achter zich zag Oliver een kleine nis, waarschijnlijk van een kachel die jaren eerder was weggehaald. Het was weinig meer dan een alkoof, maar wat moest hij anders? Hij zou in een hoek moeten slapen! Zonder privacy!
En hoe moest het dan met al zijn geheime uitvindingen waar hij ’s nachts aan werkte? Hij wist dat Chris ze kapot zou maken als hij ze ontdekte. Hij zou zijn uitvindingen waarschijnlijk tot stof vertrappen. Zonder een eigen kamer en een plek om al zijn geheime ditjes en datjes te bewaren zou Oliver er helemaal niet meer aan kunnen werken!
Oliver overwoog serieus of het keukenkastje misschien zelfs beter zou zijn. Toen bedacht hij dat muizen die aan zijn uitvindingen knabbelden net zo erg zouden zijn als Chris die ze vertrapte. Dus hij nam een beslissing. Met een beetje creativiteit – een gordijn, een plank, wat lampjes, dat soort dingen – zou de alkoof bíjna een slaapkamertje kunnen zijn.
“Daar,” zei Oliver zachtjes. Hij wees naar de alkoof.
“Daar?” riep zijn moeder uit.
Chris bulderde van het lachen. Oliver keek hem dreigend aan. Pap schudde alleen zijn hoofd.
“Het is een vreemde jongen,” zei hij luchthartig en tegen niemand in het bijzonder. Toen zuchtte hij overdreven, alsof deze onenigheid erg vermoeiend voor hem was. “Maar als hij in de hoek wil slapen, laat hem dan maar. Ik weet niet meer wat ik met hem aan moet.”
“Best,” zei mam geërgerd. “Maar je hebt gelijk. Hij wordt elke dag merkwaardiger.”
De drie draaiden zich om en liepen naar de keuken. Chris wierp Oliver over zijn schouder een grijns toe. “Freak,” fluisterde hij.
Oliver haalde diep adem. Hij slenterde naar de alkoof en zette zijn koffer op de grond. Er was geen plek om zijn kleren op te bergen; geen planken of laden, vrijwel geen ruimte voor zijn bed – ervan uitgaande dat zijn ouders een bed voor hem hadden gekocht. Maar hij kon er wel wat van maken. Hij kon een gordijn ophangen voor privacy, een paar houten planken maken en een grote lade timmeren voor onder zijn bed – het bed dat hij hoopte te krijgen – zodat hij in elk geval een veilige plek had om zijn uitvindingen te bewaren.
Trouwens, als hij het positief bekeek – iets wat Oliver altijd heel hard probeerde – hij zat hier vlak naast een groot raam, wat betekende dat hij voldoende licht had en lekker naar buiten kon kijken. Hij leunde met zijn ellebogen op de vensterbank en staarde naar buiten. Het was een grijze, stormachtige oktoberdag en het afval waaide door de straten. Tegenover zijn huis stond een beschadigde auto en een roestige wasmachine die daar gedumpt leek te zijn. Het was beslist een arme buurt, besloot Oliver. Een van de slechtste buurten waar ze ooit hadden gewoond.
De wind raasde en deed het glas in de ramen trillen en er kwam tocht door een kier in het houtwerk. Oliver huiverde. Deze oktober was veel kouder dan het normaal gesproken was in New Jersey. Hij had zelfs op de radio gehoord dat er een grote storm naderde. Maar Oliver was dol op storm, zeker wanneer die gepaard ging met donder en bliksem.
Hij snoof toen hij de geur van eten rook. Hij draaide zich weg van het raam en liep de hoek om naar de keuken. Zijn moeder stond voor het aanrecht in een grote pan te roeren.
“Wat eten we?” vroeg hij.
“Vlees,” zei ze. “En aardappelen. En erwten.”
Olivers maag knorde bij het vooruitzicht. Zijn familie at altijd eenvoudige maaltijden, maar dat vond Oliver niet zo erg. Hij had een eenvoudige smaak.
“Ga jullie handen wassen, jongens,” zei pap vanaf waar hij aan tafel zat.
Vanuit zijn ooghoek zag Oliver Chris’ gemene grijs. Hij wist nu al dat zijn broer weer een wreed plannetje voor hem in petto had. Het laatste dat hij wilde was vast komen te zitten in de badkamer met Chris, maar pap keek weer op en fronste.
“Moet ik alles twee keer zeggen?” klaagde hij.
Hij kon er niet onderuit. Oliver verliet de keuken met Chris op zijn hielen. Hij haastte zich de trap op en sprintte naar de badkamer in een poging zijn handen te wassen en er zo snel mogelijk weer weg te zijn. Maar Chris zat vlak achter hem en zodra ze buiten gehoorbereik van hun ouders waren, greep hij Oliver vast en duwde hem tegen de muur.
“Raad eens, snotneus,” zei hij.
“Wat?” zei Oliver, die zich schrap zette.
“Ik heb heel, heel veel honger vanavond,” zei Chris.
“Dus?” antwoordde Oliver.
“Dus, ik mag jouw avondeten, toch? Je gaat tegen mam en pap zeggen dat je geen honger hebt.”
Oliver schudde zijn hoofd. “Ik heb je de slaapkamer al gegeven!” sprak hij Chris tegen. “Laat me op zijn minst mijn aardappelen eten.”
Chris lachte. “Echt niet. We beginnen op een nieuwe school morgen. Ik moest sterk zijn voor het geval dat er andere onderdeurtjes zoals jij zijn die ik moest pesten.”
Het idee van school veroorzaakte een nieuwe golf van ongerustheid voor Oliver. Hij was in zijn leven al op zoveel nieuwe scholen begonnen