komt, o driemaal Heilge Geest!
Ei, zegent onze Pinxter-feest;
Komt, tortel-duif van 's Hemels dak,
En brengt ons den olijven-tak!
Vertrooster, brengt ons Kristus' vreê,
En neemt in ons geweten steê!
Geest Gods, maakt onzen geest gewis,
Dat God ons aller Vader is.
O vinger Gods, die 't steenen hert
Vermorzelt, dat het wakker17 werd18,
En Kristus' wet, die eeuwig blijft,
In ons gemoed en zinnen schrijft!
O gij, die onbegrijplijk zijt!
Ons hert tot uwen tempel wijdt!
Die onze inwendigheid herschept,
En lust bij ons te wonen hebt.
Komt, Hemel-dauw! en overstort
't Gemoed, onvruchtbaar en verdord;
O stroom des levens! o fontein!
Bevochtigt ons en maakt ons rein.
Komt, Godlijk vier! en steekt voortaan
Ons koude ziel met ijver aan!
Komt, heilig vier! verteert, verslindt,
Al wat in ons nog 't vleesch bemint.
Gij, wind des Heeren! leidt doch meê
Des zielen schip in 's werelds zee:
Op dat zij, vrij van schip-breuk, dan
Lande in 't beloofde Canaän!
PINXTER-ZANG, OP DE STEM VAN MARIA LOF-ZANG
Na Kristus' Hemelvaart,
De Apostelen, vergaard
Eendrachtelijk te gader,
Verwachtten voor haar hoofd
Den Trooster, die beloofd
Haar was van God den Vader.
De19 Pinkster-feest verscheen,
Als snellijk viel beneên
De Geest, daar elk op hoopte;
Die, als een winds gedruisch,
Terstond vervulde 't huis,
En met een vier haar20 doopte.
De Twaalve zag men hier
Omschenen met een vier,
Omstraald met vierge tongen;
Haar sprake zonder tolk
Verbaasde 't uitheemsch volk,
Van alzins ingedrongen.
"O, wonder is 't," zegt de een,
"Dat die van Galileên
Al 's werelds talen konnen!"
Een ander zegt: "zij zijn
Verzopen in den wijn,
En van den drank verwonnen!"
"Neen, neen!" roept Cefas blij,
"'t Is Joëls profecij,
Die God aan ons vervulden;
Ten ende Jakobs huis
Werd kondig21, wie aan 't kruis
Nam op hem 's werelds schulden."
Den hamer Gods hier sprak,
De steenen harten brak;
Wij zijn vol schuld bevonden
Aan 's Heeren bloed; wat raad?
"Elk een," zegt Peter, "laat'
Afwasschen al zijn zonden!"
Drie duizend zielen daar,
Boetvaardig, wonderbaar,
Zich Kristus niet en schamen;
Zij volgen Jezus' wet,
Zij waken in 't gebed,
En zijn één ziel te zamen.
Aandachtige Betrachtinge 22 OVER KRISTUS' LIJDEN, UIT DEN HOOGDUITSCHEN VERTAALD DOOR M. L. B. EN TER LOOPS GERIJMD DOOR J. V. V., OP DE WIJZE VAN DEN 91 PSALM
Waak op, mijn ziel! wat slaapt gij, hoe?
Uw Bruigom is voorhanden.
Koop olie: schik uw lampen toe,
Zoo blijft gij niet in schanden;
Wanneer hij in zijn kamerkijn
Te midnacht in zal streven,
Zult gij een dwaze maget zijn,
En in het duister sneven.
Waak23 op de uur van 't harte dijn,
En tel de klok haar slagen,
Het kan niet ver van twaalven zijn;—
O wee, gij moet vertsagen,
Indien gij niet uw grof aardsch kleed,
Met Jozef24, wilt verlaten,
En u ten ingang houdt gereed,
Ontbloot van eer en staten.
Een staaltjen25 neemt aan zijne min,
Die kan zich zelven haten,
Opdat ge, om hem, uw eigen zin
Uit weêrmin zoudt verlaten.
Hij laat zijn rijk en leven wel,
Om uwe liefd' t' erlangen;
Hij daalt ook voor u in de Hel,
Nog laat gij u niet vangen;
Zoo kan des werelds snoode hoer
Door eigenliefde u vleyen.
Doch in het ende breekt het snoer,
En 't spel verkeert in schreyen:
Want zij boeleert, en kan haar echt
Niet ongebroken houden:
Wanneer de dood u ziel bevecht
Moet 's werelds liefd' verkouden.
De wereld dan den rugge keert!
Volg Kristus met verlangen;
Met open armen hij begeert,
U aan het kruis t' ontvangen.
Hij neigt zijn hoofd, om u een kus
Al neigende te geven;
Wat schuwt gij zijne dood aldus?
Ze is oorzaak van ons leven.
Gij vraagt, wat hem aan 't kruise bracht,
Dat zal men u uitleggen:
Uw ontrouw en Zijn liefd' betracht,
Die zullen 't u wel zeggen;
Want als de slang u brocht ten val,
Door 't ooft26 vol ongelukken,
Wat schepsel was in 't aardsche dal,
Dat u van hem kost rukken?
De Goddelijke liefde most
U