Joost van den Vondel

De complete werken van Joost van Vondel. 5


Скачать книгу

type="note">46,

      Zich uit de handen rooven;

      Zoo houden wij den dop voor 't pit,

      Daar andren vast47 haarkloven.

      Des slinkschen moorders ongeduld

      Vertoont gij in uw lijden,

      Wanneer het hart u biecht uw schuld

      In d' avond van 't48 verblijden.

      Bidt gij niet naar 's bekeerden wijs,

      Dat Krist u heil wil geven;

      Wanneer hij komt in 't Paradijs,

      Uw zonde aan 't kruis blijft kleven.

      Van Kristus' graf gij vliedt en scheidt,

      Als zijnde sterk bewaket49

      Van wereldlijke overheid,

      Daartoe ook vast vermaket50

      Door 't zegel des hoogpriesters meest,

      Die beî, met ban en vloeken,

      Vernielen, die naar Kristus geest

      En kracht in 't graf gaan zoeken.

      In somma: Kristus' bittre dood

      Is maar uw vleeschlijk leven,

      Zijn smerten en vijf wonden rood

      Uw lust hem overgeven.

      Hij sterft en staat niet op in u,

      Voor gij uw lust wilt sterven;

      Zijn dood is zelf uw leven nu,

      Kunt gij zijn liefd' verwerven.

      Al roept men: "Heere, Heere!" sterk,

      Het is hem een afgrijzen;

      Men moet de handen slaan aan 't werk,

      Dat zijn kruisbroeders wijzen.

      De roos och! onder doornen groeit.

      Gij moet den kelk51 ook nutten,

      Dat bloedzweet langs uw aanschijn vloeit,

      Zoo help zijn kruisgang stutten.

      Het leît ook niet aan wetenschap,

      Hoe God om u most sterven;

      In 't leven52 leît de kracht en 't sap,

      Al is 't met uw bederven.

      Is niet zijn kruis in 't hert gegrond,

      Veel weten brengt geen zegen;

      Een aasken schulds van duizend pond

      Niet eens wordt opgewegen.

      De band der liefde in 't algemeen

      Is eenen last te dragen,

      Daar twee, in liefde en leed nu een,

      Malkander onderschragen.

      Hoe mint gij God en Kristus trouw,

      Dien gij altijd valt tegen,

      En daaglijks kruisigt, zonder rouw,

      In uw verkeerde wegen.

      Maar, wilt gij naar zijn liefde staan,

      Zoo kruist uw stijve zinnen,

      En laat u naakt aan 't kruise slaan;

      Dat 's 't merk van God te minnen53.

      Zoo geeselt u door ware boet,

      Met ootmoeds kroon van doren:

      Temt hovaardij, dat slanggebroed,

      En stopt voor haar uwe ooren!

      Ook spijkren hand en voeten aan,

      Met kristelijken wandel,

      Opdat ze langs geen dwaalweg gaan,

      Maar drijven vromen handel.

      Ontziet niet eens, of men u al

      Wil gal en edik schenken:

      Een zoete en koele bronne zal

      De dood en 't leed verdrenken.

      En of in u de zonneglans

      Zou schijnen te verbleeken,

      De dood u ook verslinden gansch,

      Van 't kruis dient niet geweken:

      Want als dan eens de voorhang rijt54,

      Die God en ons komt scheyen:

      De Geest uw steenen harte splijt,

      Gekweekt door kruis en schreyen.

      O, wat een zaalge duisternis,

      Die ons het licht kan geven!

      Een dood, die zoet en noodig is,

      Waarin men vindt het leven!

      Maar wee, dat vleeschelijke licht,

      Daar nacht in is verborgen;

      Wie zich naar 's werelds leven richt,

      Zijn eigen ziel zal worgen55.

      Bekeert u fluks, de tijd is reed':

      Men zal de klok haast hooren;

      Vertrekt gij56, nu het heden heet,

      Zoo gaat uw ziel verloren.

      Dan blijkt het eerst, hoe dol en dwaas

      De morgen gij in weelde,

      En uwen middag ook, helaas!

      Met vleesch en bloed verspeelde.

      De negenste uur naakt onbewust,

      En Kristus is verscheyen.

      Loop, loop! hier is geen tijd van rust,

      Nu help zijn dood beschreyen.

      Gij komt als 't licht verdwijnt in mist,

      En moet bij duister dolen,

      Gij vindt voor Krist den Antikrist,

      Nu is het licht gescholen57.

      O58 lieve ziel! bedenk toch dat,

      En wilt ten kruise loopen.

      Volgt Kristus op het rechte pad:

      Wilt al uw goed verkoopen.

      Gij moogt niet uw gerechtigheid

      Op Kristus' kerfstok snijden;

      Wilt gij ten leven zijn bereid,

      Gij moet eerst met hem lijden!

      O lieve ziel! dat is de boom,

      Die goed en kwaad kan geven;

      In u is Hemel, Hel, en schroom,

      De dood en ook het leven.

      Het werelds-leven is de dood,

      Die Kristus krenkt met smarte;

      Maar sterft gij in zijn wonden rood,

      Zoo leeft hij in uw harte.

      Telt ge u in 't uitverkoren tal,

      Zoo merkt u met het teeken:

      Het kruis van Kristus overal

      In 't voorhoofd zij gestreken.

      Wat baat de wolf des lams geween,

      Indien hij huilt hier tegen:

      Nog min als