wederom verwerven,
En u, die hem het leven kost,
Genieten door zijn sterven.
Hierom, zoo hing27 het heilig Lam,
Door 't vier der liefd' gebraden28
En dorst naar u, aan 't kruishoutsstam:
Nog laat gij u niet raden.
Want hij, die is het eeuwig zoet,
Moet zuren edik drinken;
En bittre gal van wraak, tot boet29
Der menschen, zich laat schinken30.
Gewond is hem, ook na zijn dood,
Het hart met booze daden;
Dies zich de zon verbergt uit nood,
De zonne der genaden.
Uw beurs gij boven Kristus stelt,
En knort, als werd31 vergoten
Den balsem van der armen geld,
Op 's Heilands hoofd gevloten.
Al ziet gij, met den rijken man,
Aan Lazarus veel zweeren,
Gij neemt u zijnes gants niet an,
Schoon wormen hem verteren.
Beschuldigt Judas noch en schelt
Hem, om zijn valsche daden;
Want gij ook, om 't vervloekte geld,
Zelf Kristus hebt verraden.
Of gij hem met den mond belijdt,
En schijnt den kus te geven,
Om dartig penningen profijt,
Brengt hij32 Gods Lam om 't leven.
De nacht ook buiten u niet is,
Daar Krist geboeid moet zuchten,
Als, in der zonden duisternis,
De jongers angstig vluchten.
Aldus raakt uw standvastigheid,
Door slaap en vlucht, aan 't glijden:
Gij vlucht van Kristus, wijd verspreid,
Wanneer hij gaat aan 't lijden.
Gij smijt33 met Petrus in de schaar,
Als 't kruis begint te naken;
Maar dorft, in nood en lijfsgevaar,
Wel driemaal God verzaken,
Eer driewerf kraait gewetens haan,
Ook op een wijfs bedragen34;
Gij zoudt met Kristus sterven gaan
In vreugd en goede dagen.
De hoogepriesters meer en meer
Ook zelfs in u vergaren;
Dat zijn vernuft en menschenleer,
Die Kristus staâg bezwaren;
Zij roepen: "kruist, ja kruist hem, och!
Laat Barrabas bij 't leven!"
Verschoont den ouden Adam toch,
Den nieuwen vrij laat sneven.
Met stok en spies van uw vernuft,
Gij Kristus wilt bevechten.
Neuswijsheid aandacht heel verbluft,
En weet niet uit te rechten.
Gij schermt al t' ijdel in de lucht,
En Gods en Kristus namen
Zijn blixems-blikkren35 zonder vrucht;
Met recht moet gij u schamen.
Gij zijt van Malchus' slag36 gewis,
Wiens recht' oor af gehouwen;
Dus hoort gij niet wat Gods wil is,
Maar laat u zachtkens klouwen,
Door lof, het slinker ezelsoor,
't Welk gij best af liet snijden,
En 't rechter aanzetten daarvoor
Om kwaad geklap te mijden.
Al deedt gij Kristus leed op leed,
Om 's keizers vriendschaps wegen,
En droomt van Duivels spook, alreed'
Gij zoekt uw hand te vegen
Met water, als Pilatus eer,
Met kerkgang God te paayen,
En Doop en Nachtmaal, om den Heer
Een neus dus aan te draayen.
Veel slagen, schimpen, hoon, en nood
Den Heiland heeft geleden;
Der woênden37 misbruik al te snood
Hem aantrekt andre kleeden:
Dan wit, als bij Herodes' rot,
Dan purperen gewaden:
Zoo maakt gij Kristus tot een spot,
O schande! o kwaad der kwaden!
Uw eerzucht dorf38 de doornekroon
Hem om zijn voorhoofd drukken;
Uw boosheid is het kruis vol hoon,
Waaronder hij gaat bukken.
Met Simon van Cyrenen woudt
Gij Kristus' kruis niet dragen,
Ten zij men u den rugge touwt39,
En daartoe drijft met slagen.
Geen smid hier ook aan 't aanbeeld hoort40,
Die spijkers smeedt van staven,
Terwijl gij Kristus' hand doorboord,
En voeten hebt doorgraven.
Uw doen en wandel maar betracht,
Die nagel maakt kwetsuren:
Het wordt al in dit kruis volbracht,
Op nieuw in u, alle uren.
Gij maakt schriftuurs-rok nadeloos
Een beedlaars rok41 ten leste;
De letter is de geest te loos,
Als die42 dient tot uw beste:
Maar houdt de letter niet de proef,
Zoo verft43 gij schriftgeschillen
Of knijpt die44, als een valsche boef
Den teerling, naar uw grillen.
De wereld speelt om Kristus' kleed
Met niet dan ijdle vragen:
Men schut, met een bewijs gereed,
Hierop45 een anders slagen;