Vlucht de wildernis in. Laat niemand je ooit nog zien. Verberg je zoals ik me ooit heb verborgen, voordat ik werd zoals ik nu ben.”
“Na dit alles?” wilde Royce weten, ziedend van woede. Hij voelde hete tranen over zijn gezicht lopen en hij wist niet of van ze verdriet, woede of iets anders waren. “Denk je dat ik na dit alles zomaar weg kan kopen?”
De oude vrouw sloot haar ogen en zuchtte. “Nee, nee, dat denk ik niet. Ik zie… Ik zie dit hele land verschuiven, een koning aan de macht komen, een koning sterven. Ik zie dood en meer dood, allemaal omdat jij niemand anders kunt zijn dan wie je bent.”
“Laat me je helpen,” zei Royce. Hij wilde de wond in Lori’s zij stelpen. Er flikkerde iets dat voelde als een schok van statische wol en Lori snakte naam adem.
“Wat heb je nu gedaan?” vroeg ze. “Ga, jongen. Ga! Laat een oude vrouw rustig sterven. Ik ben te moe hiervoor. Er wacht nog meer dood op je, waar je ook heen gaat.”
Ze zweeg. Even dacht Royce dat ze rustte, maar daarvoor lag ze te stil. Het dorp om hem heen was weer stil. Royce stond daar zwijgend in die stilte, niet zeker wat hij nu moest doen.
Toen wist hij het en liep hij richting de overblijfselen van zijn ouderlijk huis.
HOOFDSTUK VIER
Raymond kreunde bij elke hobbel van de wagen die hem en zijn broers naar de plek bracht waar ze geëxecuteerd zouden worden. Het schommelen en schudden van het voertuig deed pijn aan zijn met blauwe plekken bedekte lichaam en hij hoorde het schrapen van de kettingen tegen het hout van de wagen.
Hij voelde angst, hoewel die ergens aan de andere kant van de pijn leek te zitten; de afranseling van de wachters had ervoor gezorgd dat zijn lichaam gebroken voelde, alsof het uit scherpe randen bestond. Hij kon zich niet concentreren, zelfs niet op de angst voor de dood.
De angst die hij wel kon bereiken was voornamelijk voor zijn broers.
“Hoeveel verder denk je dat het nog is?” vroeg Garet. Raymonds jongste broer was erin geslaagd om rechtop in de wagen te gaan zitten. Raymond zag de kneuzingen die zijn gezicht bedekten.
Lofen kwam langzamer overeind. Hij zag er uitgehongerd uit na hun tijd in de kerker. “Hoe ver het ook is, het is niet ver genoeg.”
“Waar denk je dat ze ons heen brengen?” vroeg Garet.
Raymond begreep wel waarom zijn kleine broertje dat wilde weten. Het was al erg genoeg dat ze geëxecuteerd werden. Maar niet weten wat er gaande was, waar het zou gaan gebeuren en hoe, was nog veel erger.
“Ik weet het niet,” bracht Raymond uit. Zelfs praten deed pijn. “We moeten dapper zijn, Garet.”
Hij zag zijn broertje knikken. Hij leek vastberaden, ondanks de situatie waar de drie zich nu in bevonden. Hij zag het platteland voorbijglijden, boerderijen en velden aan weerszijden van de weg, bomen in de verte. Hij zag een aantal heuvels en een paar gebouwen, maar het leek erop dat ze nu een heel eind van de stad verwijderd waren. Hun wagen werd bestuurd door een wachter. Naast hem zat een tweede wachter, bewapend met een kruisboog. Naast de wagen reden nog twee soldaten, die om zich heen keken alsof ze elk moment problemen verwachtten.
“Stil daarachter!” riep de wachter met de kruisboog.
“Wat wilde je doen dan?” vroeg Lofen. “Ons méér executeren?”
“Die grote mond van jou heeft je waarschijnlijk deze speciale behandeling opgeleverd,” zei de wachter. “De meeste gevangenen die we uit de kerker halen maken we af zoals de hertog wil, zonder problemen. Maar jullie gaan naar de plek waar de gevangenen heen gaan die hem écht kwaad hebben gemaakt.”
“Waar is dat?” vroeg Raymond.
De wachter glimlachte gemeen. “Horen jullie dat, jongens?” zei hij. “Ze willen weten waar we heen gaan.”
“Daar komen ze snel genoeg achter,” zei de bestuurder, die met de teugels klapte om de paarden wat sneller te laten lopen. “Ik zie niet in waarom we criminelen iets zouden vertellen, behalve dat ze hun verdiende loon krijgen.”
“Verdiende loon?” vroeg Garet vanaf de wagen. “Wij verdienen dit niet. We hebben niets verkeerd gedaan!”
Raymond hoorde zijn broer het uitschreeuwen toen een van de ruiters die naast hen reden hem op zijn schouders sloeg.
“Denk je dat het iemand iets kan schelen wat jij te zeggen hebt?” snauwde de man. “Denk je dat de anderen die we hebben meegenomen niet hebben geprobeerd ons van hun onschuld te overtuigen? De hertog heeft jullie tot verraders verklaard, dus jullie krijgen de dood van een verrader!”
Raymond wilde naar zijn broer toegaan om te kijken of hij in orde was, maar de kettingen waarmee hij vastzat hielden hem tegen. Hij overwoog om te benadrukken dat ze écht niets hadden gedaan, behalve in opstand komen tegen een regime dat had getracht hen alles af te pakken. Maar dat was het punt.
De hertog en de adel deden wat ze wilden; dat hadden ze altijd al gedaan. Natuurlijk kon de hertog hen de dood insturen. Zo werkte dat hier.
Raymond rukte aan zijn kettingen bij die gedachte, alsof hij los zou kunnen breken door pure wilskracht. Maar het metaal gaf niet mee en het pakte zijn laatste beetje kracht af, tot hij zich tegen het hout liet vallen.
“Kijk ze nou proberen om los te komen,” zei de kruisboogman lachend.
Raymond zag de bestuurder zijn schouders ophalen. “Ze zullen nog harder worstelen als het zover is.”
Raymond wilde vragen wat de man daarmee bedoelde, maar hij wist dat hij geen antwoord zou krijgen en dat hij net zo hard geslagen zou worden als zijn broer. Het enige dat hij kon doen was stil blijven zitten terwijl de wagen zijn hobbelige weg over de zandweg vervolgde. Dat, zo vermoedde hij, was onderdeel van de kwelling van dit alles: het niet weten, het bewustzijn van zijn eigen hulpeloosheid, zonder enige mogelijkheid om zelfs maar te achterhalen waar ze heen gingen, laat staan de wagen uit koers te brengen.
De wagen reed in een gedwongen stilte door de velden, langs groepjes bomen en dorpjes. Ze leken te klimmen. Al snel zag hij dat bovenop een van de heuvels een fort stond dat bijna net zo oud was als het koninkrijk zelf, de stenen ruïnes als een testament van het voormalig koninkrijk.
“We zijn er bijna, jongens,” zei de bestuurder met een glimlach die duidelijk maakte dat hij hier veel te veel van genoot. “Zijn jullie klaar om te zien wat hertog Altfor voor jullie in petto heeft?”
“Hertog Altfor?” vroeg Raymond, die het nauwelijks kon geloven.
“Dat broertje van jullie is erin geslaagd de oude hertog te vermoorden,” zei de kruisboogman. “Gooide een speer door zijn hart vanuit de vechtkuil en vluchtte als de lafaard die hij is. Nu gaan jullie boeten voor zijn misdaden.”
Toen hij dat zei, ging er van alles door Raymonds hoofd. Als Royce dat echt had gedaan, dan betekende het dat zijn geadopteerde broertje iets enorms had bereikt ten behoeve van vrijheid én dat hij was ontsnapt. Eén ding was duidelijk; het waren allebei dingen om te vieren. Tegelijkertijd kon Raymond alleen maar gissen naar de wraakplannen die de zoon van de voormalige hertog voor hen in petto had. En zonder Royce om zijn woede op af te reageren, waren zij de meest logische doelwitten.
Hij vervloekte Genevieve. Als zijn broertje haar niet had gezien zou dit allemaal niet gebeurd zijn. En het was ook niet alsof ze ook maar iets om Royce gáf, of wel soms?
“Ah,” zei de kruisboogman. “Ik denk dat ze het beginnen te begrijpen.”
De paarden vervolgden hun weg met het gestage tempo van dieren die veel te gewend waren aan hun taak, dieren die wisten dat zij in elk geval terug naar huis zouden komen.
Ze reden de heuvel op en Raymond voelde de spanning stijgen onder zijn broers. Garet schoof nerveus heen en weer alsof hij dacht dat hij een manier kon vinden om los te komen en van de wagen te springen. Als het kon, dan hoopte Raymond dat hij zijn kans zou grijpen en zonder om te kijken zou vluchten, ook al wist hij dat de ruiters hem waarschijnlijk