Georg Ebers

Eene Egyptische Koningsdochter


Скачать книгу

werktuigen zijn, om den veroordeelde uit de wereld te helpen, daar hunne onbekendheid met de taal en met de toedracht der zaak alle verraad of geklap onmogelijk maakt. Vóor hun vertrek naar Naucratis mag deze lieden niets omtrent het doel van den tocht ter ooren komen. Is de zaak afgeloopen, dan zenden wij hen naar Koesch145 terug. Een geheim, merk dit wel op, dat meer dan éen weet, is reeds voor de helft verraden. Vaarwel!”

      Psamtik verliet het vertrek van den grijsaard. Weinige oogenblikken later trad een jong priester, een der dienaren des konings, binnen, en vroeg den priester: »Heb ik goed toegeluisterd, vader?”

      »Voortreffelijk, mijn zoon. Niets is u ontgaan van hetgeen Amasis met Psamtik gesproken heeft. Moge Isis146 u lang uw gehoor laten!”

      »Och, vader, een doove had heden in het aangrenzende vertrek ieder woord kunnen verstaan, want de koning brulde als een stier.”

      »De groote Neith heeft hem met onvoorzichtigheid geslagen. Ga thans, houd de oogen wijd open, en breng mij dadelijk bericht, ingeval Amasis, wat zeer wel mogelijk is, den aanslag tegen Phanes mocht zoeken te verijdelen. Gij vindt mij altijd te huis. Beveel den dienaren, dat zij allen moeten afwijzen, die mij mochten komen bezoeken, met te zeggen dat ik in het allerheiligste bid. De Onnoembare geleide uwe schreden!”

      Terwijl Psamtik alle noodige maatregelen nam tot de inhechtenisneming van Phanes, ging Cresus met zijn gevolg scheep in een koninklijk Nijlvaartuig, om naar Naucratis te varen, en dien avond bij Rhodopis door te brengen. Zijn zoon Gyges en de drie jonge Persen bleven te Saïs, alwaar zij den tijd zeer genoeglijk sleten.

      Amasis overlaadde hen met vriendelijkheid, veroorloofde hun, volgens het Egyptisch gebruik, met zijne vrouw en de zoogenaamde tweeling-zuster te verkeeren, en onderwees Gyges in het damspel147. Hij was vroolijk en onuitputtelijk in geestigheden, wanneer hij zag, hoe de krachtige en behendige jonge helden zich vermaakten, door met zijne dochters ballen en ringen te werpen, een lievelingsspel der Egyptische jonge dochters148.

      »Waarlijk,” riep Bartja, nadat Nitetis den fijnen, met bonte linten versierden ring, zonder een enkele maal te missen, minstens voor den honderdsten keer met haar dun ivoren staafje had opgevangen, »dit spel moeten wij ook in ons land invoeren. Wij, Persen, denken geheel anders dan gij, Egyptenaars. Al wat nieuw en vreemd heet, is ons even welkom, als het bij ulieden gehaat schijnt te zijn. Ik zal er onze moeder Cassandane van verhalen, en zij zal gaarne aan de vrouwen mijns broeders verlof geven, zich met dit spel te vermaken.”

      »O, doe dat, doe dat!” riep de blonde Tachot, terwijl zij bloosde tot achter de ooren. »Nitetis zal dan medespelen, en zich verbeelden weder in het vaderland bij hare geliefde betrekkingen te zijn. Gij echter, Bartja,” vervolgde zij zachter, »moet ook aan dit uur denken, zoo dikwerf gij de ringen ziet vliegen.”

      De jonge Pers antwoordde glimlachend: »Ik zal ze nimmer vergeten!” Daarop riep hij luide en opgeruimd, zich tot zijne aanstaande schoonzuster wendende: »Heb goeden moed, Nitetis, het zal u bij ons beter bevallen, dan gij wel denkt. De Aziaten weten de schoonheid te eeren; dit bewijzen wij reeds daardoor, dat wij vele vrouwen nemen.”

      Nitetis zuchtte, en Ladice, de koningin, riep: »Juist daardoor toont gijlieden, dat gij het karakter der vrouw volstrekt niet weet te waardeeren. Gij kunt zelfs niet vermoeden Bartja, wat eene vrouw gevoelt, als zij bemerkt dat de man, die haar dierbaarder is dan het leven, om wiens wille zij alles wat haar lief en heilig is ten offer wil brengen, op haar neerziet als op een schoon stuk speelgoed, een edel ros, een kunstig bewerkt mengvat. En het is nog duizendmaal smartelijker de liefde, die men zoo gaarne alleen zou bezitten, met honderd andere te moeten deelen.”

      »Hoor me nu die jaloersche vrouw eens!” riep Amasis. »Spreekt zij niet, als had zij zich reeds over mijne ontrouw te beklagen gehad?”

      »O, neen, mijn beste,” hervatte Ladice, »daarin staat gij, Egyptenaars, boven alle andere mannen, dat gij trouw en standvastig zijt in uwe liefde, en dat gij u tevreden stelt met hen, die u eens dierbaar zijn geworden. Ja, ik durf tegen iedereen vol te houden, dat geene vrouw ter wereld zoo gelukkig is, als de gade van een Egyptenaar149. Zelfs de Grieken, die ons anders in vele dingen tot voorbeeld kunnen strekken, weten de vrouw niet naar waarde te schatten. In bedompte vertrekken, onafgebroken door de moeders of door huishoudsters aangezet tot den arbeid aan weefstoel en spinrokken, verkwijnen de meeste Helleensche meisjes reeds in hare kindsheid, om wanneer zij eenmaal huwbaar zijn, in het stille huis van een haar onbekenden echtgenoot te worden verplaatst, wiens vele staatkundige en maatschappelijke werkzaamheden hem slechts zelden veroorloven den voet in het vrouwenvertrek te zetten. Alleen dan, wanneer de naaste vrienden en verwanten bij den heer des huizes te gast zijn, mag zij, maar ook dan nog altijd schuchter en zwijgend, in den kring der mannen verschijnen, om iets te vernemen van wat er in de wereld omgaat en wat te leeren. Ach, ook in ons woont de zucht naar kennis, en aan ons geslacht behoorde men allerminst de wetenschap van sommige dingen te onthouden, daar wij als moeders wel het eerst geroepen zijn, onze kinderen te onderwijzen. Wat zal eene Helleensche moeder, die zelve niets weet, omdat zij nooit iets geleerd heeft, hare dochters leeren? Daarom kan zich de Griek ook maar zelden met zijne, door het huwelijk aan hem verbondene, doch in geest en verstand ver bij hem achterstaande vrouw tevreden stellen. Hij gaat naar de huizen der hetaeren, die gestadig met het mannelijk geslacht verkeeren, die de mannen hunne kennis weten af te luisteren, en die de dus verkregene wetenschap met de bloemen van vrouwelijke bevalligheid weten te tooien en met het zout van haar fijneren zachteren geest te kruiden.

      »In Egypte is het geheel anders. Hier mag de bloeiende maagd deelnemen aan het ongedwongen gezellige verkeer met de edelsten en besten der mannen. De jongeling en de jongedochter leeren elkaar op de vele feesten kennen en beminnen. De vrouw is hier te lande niet de slavin, maar de vriendin van den man. Zij vullen elkander aan. Geldt het levensvragen, zoo beslist de sterkere; de geringere zorgen des levens worden aan de vrouw overgelaten, die juist in het kleine grooter is. De dochters groeien op onder hare uitmuntende leiding, want de moeder is geene vrouw zonder kennis of ervaring. Het wordt de vrouw gemakkelijk gemaakt, deugdzaam en huiselijk te blijven, want juist door hare deugd en huiselijkheid verhoogt zij het geluk van hem, die haar alleen toebehoort, wiens liefste bezitting te zijn haar eenige roem is. Wij, vrouwen, zijn nu eens gewoon te doen wat ons behaagt, doch de Egyptenaren verstaan de kunst ons zóo te leiden, dat ons alleen behagen kan wat goed is. – Hier aan den Nijl zouden Phocylides van Mylete en Hipponax van Ephesus nooit den moed gehad hebben, hunne smaadliederen op ons te dichten; hier zou nooit de legende van Pandora150 in eenig menschelijk brein zijn opgekomen.”

      »Inderdaad, gij spreekt voortreffelijk!” riep Bartja. »Het heeft mij ontzaglijk veel moeite en inspanning gekost Grieksch te leeren; thans echter verheugt het mij, dat ik den moed niet verloor, en van het onderwijs van Cresus zooveel mogelijk partij heb getrokken.”

      »Maar wie zijn die booze mannen, die het waagden van de vrouwen kwaad te spreken?” vroeg Darius.

      »Een paar Grieksche dichters,” antwoordde Amasis, »de stoutste menschen die ik ooit heb gekend. Want eer zou ik het wagen eene leeuwin, dan eene vrouw boos te maken. Maar die Grieken deinzen voor niets ter wereld terug. Verneem slechts dit staaltje van de poëzie van Hipponax:

      Tweemaal in ’t leven kan ons een’ vrouw behagen,

      Wanneer zij trouwt en – als zij grafwaarts wordt gedragen.”

      »Houd op, houd op, ondeugd!” riep Ladice, de ooren dicht houdende. »Ziet, Persen, zoo is deze Amasis altijd. Als hij spotten en gekscheren kan, dan doet hij het, ook al is hij het volkomen eens met het voorwerp van zijn spot. Er is voorzeker geen beter echtgenoot dan hij…”

      »En geene slechtere vrouw dan gij,” hernam Amasis lachend; »want gij laadt waarachtig den schijn op mij, dat ik een maar al te gehoorzaam gemaal ben. – Vaarwel kinderen; de jonge lieden verlangen van naderbij met ons Saïs kennis te maken. Maar eerst wil ik hun nog laten hooren, wat de booze Simonides van de beste vrouw zingt:

      Één is der bij verwant. Gelukkig hij,

      Wien