dien?”
»Ik zal u te Naucratis een man aanwijzen, die alles, wat gij hem zult doen toekomen, bezorgen zal. Het overige wil ik met Melitta bespreken.”
»Wij kunnen haar vertrouwen, want zij heeft overleg, en houdt veel van mij. Maar ik heb nog eene andere vriendin, die mij na u het meest bemint, en die ook ik na mijn Bartja het liefste heb.”
»Gij bedoelt uwe grootmoeder Rhodopis?”
»Mijne trouwe opvoedster en leermeesteres!”
»Zij is eene edele vrouw, Cresus noemt haar de voortreffelijkste aller vrouwen, en hij kent de menschen, gelijk een arts de kruiden en wortels. Want deze weet dat sommigen een doodelijk gif, anderen genezingbrengende sappen bevatten. Rhodopis, zegt Cresus dikwerf, gelijkt eene roos, die liefelijk geurt en aan zwakke lijders verkwikkenden balsem schenkt, zelfs dan nog, wanneer zij verwelkende blad voor blad verliest, en geduldig den wind verbeidt die haar het laatste zal ontrukken.”
»O, moge zij nog lang gespaard blijven! Liefste, sta mij nog eene groote gunst toe!”
»Zij is u toegestaan, nog eer ik ze vernomen heb.”
»Wanneer gij mij met u neemt, zoo laat Rhodopis hier niet alleen achter. Dat zij met ons trekke! Zij is zoo goed, en heeft mij zoo innig lief, dat zij dan alleen gelukkig kan zijn, als zij mijne dierbaarste wenschen vervuld ziet.”
»Zij zal de eerste gast in ons huis zijn!”
»Wat zijt gij goed! Thans ben ik volmaakt tevreden en gerust. De goede vrouw heeft mij zoo noodig! Zij kan niet leven zonder mij, haar kind. Ik lach hare droeve zorgen weg. Als zij bij mij zit om mij te leeren, als zij liederen voor mij zingt, of mij wijst hoe men de schrijfstift hanteeren moet, of de luit bespeelt, dan straalt een rein licht van haar voorhoofd, en effenen zich al de voren, door de smart geploegd; hare zachte oogen lachen, en zij vergeet menigen kwaden dag, terwijl zij blij het tegenwoordige geniet.”
»Alvorens wij scheiden zal ik haar vragen, of zij ons naar mijn afgelegen vaderland wil volgen.”
»O, hoe verheugt mij dit! En wilt gij wel gelooven, dat mij nu de eerste tijd van uw afzijn in het geheel niet vreeselijk schijnt? Thans mag ik u, mijn bruidegom, wel alles zeggen, wat mij verblijdt of bedroeft; voor anderen echter moet ik zwijgen. Weet dan, mijn beste, dat wij, terwijl gij naar uw vaderland terugkeert, twee kleine gasten in ons huis verwachten, de kinderen van den goeden Phanes, van den man, voor wien uw vriend, de zoon van Cresus, zijn leven in de waagschaal stelde. Ik wil voor de kinderen steeds als eene moeder zorgen, en als zij zoet zijn geweest, zal ik hun schoone sprookjes vertellen van een koningszoon, een sterken held, die zich een eenvoudig meisje tot vrouw koos. En als ik hun dan beschrijf, hoe die prins, die jonge held er uitzag, dan zal ik u in mijne verbeelding voor mij zien. Zonder dat mijn lief tweetal er iets van merkt, zal ik u van het hoofd tot de voeten afschilderen. Mijn held is van uwe lengte, hem sieren uwe gouden lokken, uwe blauwe oogen verlevendigen zijn voorhoofd, en uwe vorstelijke, prachtige kleeding omgeeft zijne edele gestalte. Uw edel hart, uw trouw, oprecht karakter, uw eerbied voor de goden, uwe dapperheid, kortom, alles wat ik in u liefheb en hoogschat, zal het deel van den held mijner verhalen zijn. De kinderen zullen aandachtig luisteren. En wanneer zij zullen uitroepen: ‘O, hoe lief hebben wij den koningszoon, wat is hij schoon en goed; ach, konden wij dien edelen jongeling eens zien!’ – dan druk ik hen vol liefde aan mijn hart en kus hen, gelijk ik u gekust zou hebben. Dan is ook der kinderen wensch vervuld, want daar gij in mijn hart woont, zoo leeft gij in mij en zijt gij hun nabij; en daarom, als zij mij omarmen, omarmen zij ook u!”
»En ik ga tot mijne zuster Atossa, en verhaal haar van alles wat ik op mijn tocht gezien heb. En als ik de minzaamheid der Grieken, de pracht hunner werken en de bekoorlijkheid hunner vrouwen prijs, dan wil ik uw liefelijk wezen schilderen, gelijk het beeld der gulden Aphrodite. Ik zal haar van uwe deugd, van uwe schoonheid en zedigheid, van uw welluidend gezang, dat zelfs den nachtegaal dwingt te luisteren, wanneer hij u hoort, van uwe liefde, van uwe teederheid spreken. Maar dit alles breng ik over op de goddelijke gestalte van Cypris191, en ik kus mijne zuster als zij roept: ‘O, Aphrodite, kon ik u eens zien!’”
»Hoor, wat was dat? – Daar klapt onze trouwe schildwacht in de handen! Vaarwel, wij moeten van hier! Tot wederziens!”
»Nog eene kus!”
»Vaarwel!”
Melitta was op haar post van ouderdom en vermoeidheid in slaap gevallen. Eensklaps werd zij door een groot gedruisch in hare droomen gestoord. Aanstonds klapte zij in de handen, om het paar te waarschuwen en Sappho naar huis te roepen, daar zij aan de sterren bespeurde, dat de dag weldra zou aanbreken. Toen de oude vrouw met het meisje, dat aan hare hoede was toevertrouwd, het huis naderde, bemerkte zij, dat het gedruisch, waardoor zij gewekt was, veroorzaakt werd door de gasten, die zich gereed maakten om te vertrekken. Zij drong Sappho om toch spoed te maken, en bracht het verschrikte meisje door de achterdeur in huis en in haar slaapvertrek. Zij wilde juist beginnen met haar te ontkleeden, toen Rhodopis binnentrad.
»Nog niet te bed, Sappho?” luidde haar vraag. »Wat beduidt dit, mijn kind?”
Melitta beefde en had reeds een leugen gereed; maar Sappho wierp zich aan de borst harer grootmoeder, omhelsde en kuste haar teeder, en verhaalde haar de geheele geschiedenis harer liefde.
Rhodopis verbleekte.
»Verlaat ons!” gebood zij de slavin op strengen toon. Daarop plaatste zij zich voor hare kleindochter, legde de handen op hare schouders, en zeide: »Zie mij in de oogen, Sappho! Kunt gij mij nog even helder, even kinderlijk rein aanzien, als vóor de aankomst van dezen Pers?”
Het meisje zag lachend en met open gelaat tot hare grootmoeder op. Toen drukte Rhodopis haar aan hare borst, kuste haar en zeide: »Sinds gij de kinderschoenen hebt uitgetrokken, was het mijn streven u tot eene waardige jonkvrouw op te voeden, en u tegen de liefde te vrijwaren. Ik had zoo spoedig mogelijk een geschikten echtgenoot voor u willen kiezen, en u hem volgens Helleensch gebruik192 tot vrouw willen geven. Maar de goden hebben het anders gewild. Eros drijft den spot met alle muren en bolwerken, door menschenhanden tegen hem opgericht. Het warme Aeolische193 bloed in uwe aderen heeft liefde geëischt: het driftige hart uwer Lesbische voorvaderen klopt ook in uwe borst. Aan het gebeurde valt niets te veranderen. Bewaar dan de genotvolle uren dezer uwe reine eerste liefde als een kostbaar kleinood in de schatkamer uwer herinnering, want het leven van ieder mensch wordt vroeger of later zoo arm en ledig, dat hij zulke schatten van het verleden behoeft, om niet te versmachten. Gedenk den schoonen knaap in uwe eenzaamheid. Zeg hem vaarwel als hij naar zijn vaderland wederkeert, maar onderdruk met al uwe krachten de hoop van hem ooit te zullen wederzien. De Perzen zijn wuft en wispelturig; al wat nieuw is bekoort hen; naar al wat vreemd is strekken zij de open armen uit. Uw lief gezichtje behaagde den koningszoon. Hij gelooft vast en zeker, dat hij u bemint; maar hij is jong en schoon, hij wordt in zijn land door al de maagden van voornamen huize begeerd, en hij is en blijft een Pers. Trek gij uw hart van hem af, opdat hij u niet vergeefs late wachten.”
»Hoe zou ik dat kunnen, grootmoeder! Heb ik hem niet voor eeuwig trouw gezworen?”
»Gij, kinderen, speelt met de eeuwigheid, als duurde zij slechts een oogenblik! Wat uw eed betreft, dien keur ik zeer af. Maar dit verblijdt me, dat ge aan hem vasthoudt, want ik verfoei dat misdadig spreekwoord: ‘Zeus hoort de eeden der minnenden niet.’ Waarom zou de godheid een eed, met betrekking tot het heiligste wat er in de mensch is, geringer achten dan een, die slechts de nietige vragen van het mijn en dijn betreft? Zoo houd dan wat gij beloofd hebt, vergeet nimmer uwe liefde, maar gewen u aan de gedachte afstand te moeten doen van den persoon dien gij bemint.”
Конец ознакомительного фрагмента.
Текст предоставлен ООО «ЛитРес».
Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию