Gewin Bernardus

Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne Vrienden


Скачать книгу

hij riep met droefheid uit: “Hemel! dus toch te laat! Alles te vergeefs!” Ik begreep in den beginne niets van deze uitroepingen; maar naderhand zag ik de zaak beter in, toen mijn nieuwe bekende mij het volgende meêdeelde.

      “In de stad H****, waar de jonge Darmold studeerde, woonde de familie Pereaux, die door het geven van diners en bals, vooral bij de studerende jongelieden, in groot aanzien was. De Heer des huizes was eigenlijk een slecht echtgenoot, en nog al heel los; maar daar hij rijk en gastvrij was, zag men bij hem veel door de vingers. Onder de Heeren, die zijn huis frequenteerden, bevond zich ook Darmold, die, stil en ingetogen levende, minder spoedig het hart van den Heer Pereaux won, dan dat van zijne echtgenoot en zeventienjarige dochter. Hij scheen evenwel met zijn succes van dien kant tevreden, en benijdde degenen, die hoog bij Mijnheer stonden aangeschreven, hunne plaats niet. Het zou evenwel wenschelijk voor hem geweest zijn, indien Mijnheer Pereaux, hoe los hij dan ook was, hem minder als een houten Klaas beschouwd had; want toen Emma hem reeds hare liefde geschonken had, en hij bij het verzoek om hare hand grooten steun in hare Mama vond, weigerde Mijnheer volstrekt iets daarvan te willen hooren, en protegeerde een medeminnaar, een jong officier, op wiens moreel misschien wel wat was aan te merken; maar Mijnheer Pereaux zeide, op zijn eigen voorbeeld wijzende, dat zulke menschen doorgaans de beste echtgenooten worden; iets dat, evenwel zijn brave vrouw door de ondervinding geheel anders geleerd had.

      “Emma, die den officier om zijne losheid verachtte, en nu eenmaal haar hart op Darmold gesteld had, verzette zich in den beginne wel wat sterker, dan eene dochter tegenover haren vader betaamt, tegen zijn gevoelen, maar later wendde zij het over eenen anderen boeg, en wist hem door tranen en smeekingen zoo ver te brengen, dat hij eindelijk zijne toestemming gaf, indien zij dan toch volstrekt hare dagen in verveling wilde doorbrengen.

      “De jonge Darmold was evenwel volstrekt geen vervelend mensch. Toen hij bij mij was, vond ik hem wel stil; maar hij was toen ook in zulke bedroefde omstandigheden en zijn broeder heeft mij verteld, dat hij vroeger altijd vrolijk en heel aardig was; maar daar hij zich heel weinig met de losbollen inliet, hielden deze hem voor een flaauwen jongen, en vooral de vrienden van den officier vatteden haat tegen hem op, toen hij Emma toch eindelijk kreeg. Hierdoor verbitterd, rustten zij niet, voordat zij zijn ongeluk bewerkt hadden, en zij schaamden zich niet daartoe de schandelijkste middelen te gebruiken.

      “Darmold miste op zekeren dag den ring, dien hij van zijne Emma ontvangen had, en toen hij, zich hierdoor ongelukkig gevoelende, op den gewonen tijd zijne bruid wilde bezoeken, werd hij aan de deur afgewezen. De ring was aan den Heer Pereaux overhandigd, en een relaas, daarbij gevoegd, schijnbaar met onwedersprekelijke bewijzen gestaafd, overtuigde dezen, en deed zelfs zijne huisgenooten vreezen, dat Darmold een verachtelijke huichelaar was. Vergeefs trachtte hij zich te verontschuldigen. De Heer Pereaux wilde hem niet meer zien, en zelfs zijne brieven werden hem ongeopend teruggezonden. Zijn engagement met Emma was onherroepelijk verbroken.

      “De arme jongeling kwam te Marseille bij zijne familie terug, en werd door eene hevige ziekte aangetast, en schoon hij daarvan ook genezen was, het ongeluk deed hem in zulk eene melancholie vervallen, dat men voor zijn verstand begon te vreezen; voornamelijk toen hij eenige maanden later hoorde, dat Emma weldra aan den officier Duchamps zou verloofd zijn. In dien toestand liet zijn vader hem, op raad der doctoren, eene reis ondernemen, en zoo kwam hij bij mij in Holland.

      “In dien tusschentijd werd de toestand van Mevrouw Pereaux, die reeds sedert eenige jaren aan eene gevaarlijke kwaal leed, zeer bedenkelijk, en de uitspraak der faculteit was, dat zij slechts weinige maanden meer te leven had. Toen zij nu haar einde voelde naderen, woog haar het lot van Emma zwaar op het hart, en daar het engagement met den officier nog zoo ver niet gevorderd was, als de geruchten verspreidden, deed zij nog eene poging om haren echtgenoot tot betere gedachten omtrent Darmold te brengen, en eischte, als een laatste bede, dat deze zich ten minste zou mogen verantwoorden. Mijnheer Pereaux, wien zijn geweten misschien veel verweet omtrent de vrouw, die hij weldra zou verliezen, durfde haar deze bede niet weigeren, en de broeder van Darmold, van dit besluit onderrigt, spoedde zich naar Holland, waar hij dezen nog meende te vinden.

      “Toen hij mij deze omstandigheden had meêgedeeld, begreep ik zeer goed, waarom mijn berigt omtrent de ondernomen reis naar Oost-Indië hem niet bijzonder aangenaam getroffen had. Ik trachtte hem evenwel zoo goed mogelijk te troosten, daar de zaak nu eenmaal zoo en niet anders was, schoon het geval ook mij waarlijk leed deed. Het bleek nu evenwel van achteren, dat ik gelijk had gehad, toen ik Darmold’s coup, om zoo in éénen naar de Oost te gaan, dollemanswerk genoemd had, schoon ik ook van al deze omstandigheden niets wist.

      “Twee maanden later kreeg ik van den ouden Heer Darmold berigt, dat Mevrouw Pereaux overleden was, en toen ik weinig tijds daarna eene bezending goederen uit Marseille ontving, meldde hij mij in een post-scriptum, dat Mijnheer de belofte aan zijne stervende vrouw vergeten had, en dat Emma spoedig met den Heer Duchamps in den echt zou treden. Hij had deze tijding ook aan zijn zoon gezonden, die op een vroegeren brief misschien zou zijn teruggekeerd, en die bij zijn retour door deze nieuwe teleurstelling misschien tot wanhoop zou geraakt zijn.

      “Ik had in geen twintig jaar iets meer van deze menschen gehoord, ja het was bijna eenentwintig jaren geleden, want de oude Heer Darmold was gestorven en ik had een anderen correspondent te Marseille; ik was in dien tusschentijd getrouwd en had drie kindertjes in leven, behalve die al gestorven waren; net die kinderen, die ik nu nog heb, en waarvan uwé mijne dochter Ambrosine gezien heeft, die toen nog maar drie jaren oud was; toen in den zomer van 1821 een tamelijk bejaard Heer bij mij op het kantoor komt, en tot mij zegt: ‘Ik zal misschien niet meer bij u bekend zijn.’

      “‘Dat ik ten minste weet, niet,’ gaf ik hem ten antwoord. ‘Wie heb ik eigenlijk ’t plaisir te zien?’

      “‘Ik ben Darmold,’ zeide hij: ‘ik heb nu twintig jaren geleden van uwe gastvrijheid geprofiteerd, en kom nu uit de Oost terug.’

      “‘Darmold?’ zeg ik: ‘heden, je bent veranderd; maar ’t is ook al een heele tijd, dat wij malkaâr niet gezien hebben. Wel ja, ik heb je toen nog naar het schip gebragt. Jammer maar, dat je toen toch die reis niet een jaartje uitgesteld hadt.’

      “‘Ach ja!’ zeide hij; ‘maar hierover wel nader. Ik moet hier twee dagen blijven om mijne bagage, en reis dan verder naar Pyrmont.’

      “‘Ja, en de oude Heer is ook zoo dood in dien tijd,’ zeide ik.

      “‘Dat is nu al achttien jaar geleden,’ antwoordde hij. Ik had juist mijn correspondentieboek voor mij, en keek het eens na: het was achttien jaren en vijf maanden.

      “‘En die Jufvrouw is toen, meen ik, getrouwd,’ mogt ik zoo zeggen.

      “‘En nu weduwe!’ zei hij. ‘Zij is twintig jaren ongelukkig geweest.’

      “‘Dat is een heele tijd!’ zei ik. ‘Ik ben nu zeven jaren gehuwd; maar mijne vrouw is wat jonger dan ik. Ik zal u bij haar brengen. Gij zult onze gast wezen.’

      “Hij nam mijne invitatie aan, en beviel mijne vrouw en mij bijzonder wel, schoon hij nog altijd stil was; en toen hij twee dagen later vertrok, noodigden wij hem uit, om zijn bezoek eens te hervatten.

      “Hij beloofde dit, en hield ook zijn woord. Maar hij wachtte weêr zestien jaren. In dien tusschentijd, vernam ik, was hij naar Pyrmont gereisd, waar Mevrouw de weduwe Duchamps woonde, welke daar eenige maanden met haren ziekelijken echtgenoot had doorgebragt, en hem daar ook verloren had. Zij was in haar huwelijk zeer ongelukkig geweest, en had alle hare kinderen verloren, behalve een meisje, dat nog maar twee jaren oud was, toen haar vader stierf.

      “Darmold kwam bij zijne oude geliefde aan, en schoon de tijd hen beiden eenigszins veranderd had, herkenden zij elkander nog zeer goed; hij drong bij haar op eene verbindtenis aan, en zij gaf twee jaren na den dood van haren echtgenoot hare toestemming. Zoo zouden die menschen, na meer dan twintig jaren tegenspoeds, malkaâr waarlijk nog haast gekregen hebben; maar het scheen zoo niet te mogen wezen. De vrouw gevoelde zich voor het eerst van haar leven gelukkig; maar dit was ook haar veeg teeken. Zij werd door eene hevige ziekte aangetast, en weinige dagen voordat het huwelijk zou voltrokken worden stierf zij, haar eenige dochtertje aan de zorgen van Darmold aanbevelende.”

      “Ik moet zeggen, dat hij aan zijne belofte trouw voldaan heeft: hij heeft Emma nooit verlaten; maar zoo als die